In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 februari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goeree-Overflakkee. Het College had beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 23 maart 2016, waarin het Hof het hoger beroep van de Coöperatieve Vereniging [X] B.A. gegrond had verklaard. De zaak betreft de aanslagen in de rioolheffing voor het jaar 2013 die aan belanghebbende, eigenaar van een bungalowpark, waren opgelegd. Belanghebbende stelde dat de recreatiewoningen op het park deel uitmaken van een onroerende zaak die onder artikel 16, letter e, van de Wet waardering onroerende zaken valt, waardoor een verlaagd belastingtarief van toepassing zou zijn.
De Hoge Raad oordeelde dat de exploitatie van het recreatieterrein niet beperkt hoeft te zijn tot exploitatie met winstoogmerk. Het Hof had terecht geoordeeld dat de exploitatie in welke vorm dan ook volstaat om te voldoen aan de vereisten van de Wet WOZ. De Hoge Raad verwierp de klachten van het College en verklaarde het beroep in cassatie ongegrond. Tevens werd het College veroordeeld in de proceskosten van het geding in cassatie, vastgesteld op € 1485 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest bevestigt de ruime interpretatie van de exploitatievereisten in de Wet WOZ, waarbij niet van belang is wie de exploitatie uitvoert of aan wie de opbrengsten toekomen.