ECLI:NL:HR:2017:261

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 februari 2017
Publicatiedatum
16 februari 2017
Zaaknummer
16/04212
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake belastingaanslagen en griffierecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 februari 2017 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet voor het jaar 2011. De Rechtbank had op 30 juni 2016 uitspraak gedaan in deze kwestie, met de nummers BRE 15/4425 en BRE 15/4426.

De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende op 22 september 2016 gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor de betaling. Belanghebbende heeft op 20 oktober 2016 een gedeeltelijke betaling gedaan, maar het griffierecht was daarmee niet volledig voldaan. De griffier heeft belanghebbende vervolgens op 3 januari 2017 de gelegenheid gegeven om te verklaren waarom het griffierecht niet tijdig was betaald. De argumenten die belanghebbende in zijn brief van 19 januari 2017 aanvoerde, werden door de Hoge Raad niet als voldoende beschouwd om te concluderen dat belanghebbende niet in verzuim was.

Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. In de beslissing heeft de Hoge Raad tevens bepaald dat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 24 door de griffier aan belanghebbende zal worden teruggegeven.

Uitspraak

17 februari 2017
Nr. 16/04212
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Zeeland-West-Brabantvan 30 juni 2016, nrs. BRE 15/4425 en BRE 15/4426, betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2011 opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 22 september 2016 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling een termijn van vier weken gesteld. Belanghebbende heeft het voor het cassatieberoep verschuldigde griffierecht op 20 oktober 2016 gedeeltelijk betaald. Derhalve is het verschuldigde griffierecht niet voldaan.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij brief van 3 januari 2017, in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom het griffierecht niet tijdig is betaald. Hetgeen belanghebbende in zijn op 19 januari 2017 bij de Hoge Raad ingekomen brief aanvoert, vormt geen grond voor het oordeel dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.
Het beroep in cassatie moet op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2017.
Het door belanghebbende als griffierecht betaalde bedrag van € 24 wordt door de griffier van de Hoge Raad aan belanghebbende teruggegeven.