Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en het tweede middel
3.Beoordeling van het derde middel
4.Slotsom
5.Beslissing
10 oktober 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarbij de verdachte is veroordeeld voor medeplegen van bedrieglijke bankbreuk en verduistering in dienstbetrekking. De Hoge Raad heeft op 10 oktober 2017 uitspraak gedaan in deze zaak, met zaaknummer 15/05187. De verdachte, geboren in 1961, heeft beroep in cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat R.J. Baumgardt middelen van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde straf.
De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte met betrekking tot de bewijsmotivering en de innerlijke tegenstrijdigheid in de bewezenverklaring verworpen. Echter, het derde middel, dat betrekking heeft op de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, is gegrond bevonden. Dit heeft geleid tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde taakstraf van 100 uren, die nu is vastgesteld op 95 uren, met een subsidiaire hechtenis van 47 dagen.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat er geen grond is voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak, en heeft de beslissing genomen om de opgelegde straf te verminderen, terwijl het beroep voor het overige is verworpen. Deze uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafzaken en de gevolgen van overschrijding daarvan voor de opgelegde straffen.