ECLI:NL:HR:2017:2559

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 oktober 2017
Publicatiedatum
5 oktober 2017
Zaaknummer
17/02284
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen beschikking BOPZ en ontvankelijkheid beroep

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 oktober 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een voorlopige machtiging op basis van de Wet Bopz. De verzoekster, aangeduid als betrokkene, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen twee beschikkingen van de rechtbank Gelderland, gedateerd 19 januari 2017 en 9 februari 2017. De officier van justitie bij het Arrondissementsparket Oost-Nederland, die als verweerder in cassatie optreedt, is niet verschenen. De Hoge Raad verwijst naar de eerdere beschikkingen van de rechtbank en oordeelt over de ontvankelijkheid van het beroep. De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep tegen de beschikking van 19 januari 2017 en tot verwerping van het beroep tegen de beschikking van 9 februari 2017.

De Hoge Raad oordeelt dat betrokkene niet-ontvankelijk is in haar beroep tegen de beschikking van 19 januari 2017, op de gronden uiteengezet in de conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal. Wat betreft de beschikking van 9 februari 2017, oordeelt de Hoge Raad dat de klachten die in het middel zijn aangevoerd niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft geen nadere motivering, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verklaart betrokkene niet-ontvankelijk in haar beroep gericht tegen de beschikking van 19 januari 2017 en verwerpt het beroep gericht tegen de beschikking van 9 februari 2017.

Uitspraak

6 oktober 2017
Eerste Kamer
17/02284
TT/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[betrokkene] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
t e g e n
OFFICIER VAN JUSTITIE BIJ HET ARRONDISSEMENTSPARKET OOST-NEDERLAND,
zetelende te Arnhem,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.

1.Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikkingen in de zaak C/05/313792/FA RK 17/25 van de rechtbank Gelderland van 19 januari 2017 en 9 februari 2017.
De beschikkingen van de rechtbank zijn aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikkingen van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep voor zover gericht tegen de beschikking van 19 januari 2017 en tot verwerping van het beroep voor zover gericht tegen de beschikking van 9 februari 2017.
De advocaat van betrokkene heeft bij brief van 25 augustus 2017 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

Voor zover het beroep is gericht tegen de beschikking van 19 januari 2017 kan betrokkene daarin niet worden ontvangen op de gronden uiteengezet in de conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal onder 2.

4.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten tegen de beschikking van 9 februari 2017 kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5.Beslissing

De Hoge Raad verklaart betrokkene niet-ontvankelijk in haar beroep gericht tegen de beschikking van 19 januari 2017;
verwerpt het beroep gericht tegen de beschikking van 9 februari 2017.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, T.H. Tanja-van den Broek en C.H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek op
6 oktober 2017.