Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Noord-Hollandvan 20 juli 2017, nr. HAA 16/5771 V, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank van 30 maart 2017 ingevolge de Werkloosheidswet.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 oktober 2017 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van een belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland. De Rechtbank had op 20 juli 2017 uitspraak gedaan op het verzet van de belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 30 maart 2017, die betrekking had op de Werkloosheidswet. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling gekeken naar de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie. Volgens artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie kan de Hoge Raad alleen kennisnemen van cassatieberoepen tegen uitspraken van de bestuursrechter als dit bij wet is bepaald. In dit geval was er geen wettelijke bepaling die het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank mogelijk maakte, waardoor het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De Hoge Raad heeft ook geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Het arrest is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de raadsheren.