In deze zaak heeft [X] B.V. beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam, gewezen op 31 mei 2016, met betrekking tot een naheffingsaanslag in de accijns en een beschikking op basis van artikel 50, lid 1, van de Wet op de accijns. De naheffingsaanslag betreft de periode van 25 januari 2013 tot en met 31 maart 2014. De Rechtbank Noord-Holland had eerder uitspraak gedaan in deze zaak, met nummers HAA 14/3369 en HAA 14/3370. De belanghebbende heeft in cassatie twee middelen voorgesteld, waarop de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift heeft ingediend.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij de Hoge Raad oordeelt dat de middelen geen nadere motivering behoeven, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft verder geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 29 september 2017 door de vice-president en twee raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.