Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Slotsom
5.Beslissing
26 september 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, waarbij de verdachte werd veroordeeld voor het witwassen van een groot geldbedrag in Zwitserse Francs. De Hoge Raad heeft op 26 september 2017 uitspraak gedaan in deze zaak, met zaaknummer 15/05846. De verdachte had het geldbedrag bij aankomst op Schiphol in zijn bezit. De verdediging stelde dat de bewezenverklaring onvoldoende gemotiveerd was en dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat de verdachte schuldig was aan strafbare feiten zonder dat hij daarvoor eerder was veroordeeld, wat een schending van artikel 6.2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) zou zijn.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de opgelegde straf, en tot vermindering daarvan. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie konden leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Echter, de Hoge Raad constateerde dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM, was overschreden, aangezien er meer dan twee jaar waren verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Dit leidde tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 70 dagen naar 63 dagen.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en het beroep voor het overige verworpen.