ECLI:NL:HR:2017:2458

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 september 2017
Publicatiedatum
22 september 2017
Zaaknummer
16/02982
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen naheffingsaanslag loonbelasting en heffingsrente

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 september 2017 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van [X3] B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen die aan belanghebbende was opgelegd voor het tijdvak van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2003. De uitspraak van het Hof, die op 28 april 2016 was gedaan, betrof zowel het hoger beroep van belanghebbende als het incidenteel hoger beroep van de Inspecteur tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Breda. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarbij het zich heeft gebaseerd op de overwegingen die zijn gemaakt in een eerder arrest met nummer 16/02984.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend, en belanghebbende heeft de zaak laten toelichten door mr. I. de Roos, advocaat te Amsterdam. De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 23 maart 2017 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie. De Hoge Raad heeft de middelen van belanghebbende verworpen en geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken en is aan de uitspraak van het Hof gehecht. Dit arrest is van belang voor de interpretatie van artikel 10a, lid 1, van de Wet LB 1964, waarin wordt gesteld dat het tegen vergoeding niet uitoefenen van optierechten moet worden aangemerkt als vervreemding.

Uitspraak

29 september 2017
nr. 16/02982
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X3] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof ’s‑Hertogenboschvan 28 april 2016, nr. 11/00359, op het hoger beroep van belanghebbende en het incidenteel hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Breda (nr. AWB 07/5049) betreffende de aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 2003 opgelegde naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen, de daarbij gegeven boetebeschikking en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. I. de Roos, advocaat te Amsterdam.
De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 23 maart 2017 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie (ECLI:NL:PHR:2017:265).
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van de middelen

De middelen falen op grond van hetgeen is overwogen in het heden in de zaak met nummer 16/02984 uitgesproken arrest van de Hoge Raad, waarvan een geanonimiseerd afschrift aan dit arrest is gehecht.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de president M.W.C. Feteris als voorzitter, de vice-president R.J. Koopman, en de raadsheren M.A. Fierstra, Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 29 september 2017.