In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 september 2017 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft naheffingsaanslagen in de parkeerbelasting die aan belanghebbende zijn opgelegd door de gemeente Amsterdam. De oorspronkelijke uitspraak van het Gerechtshof dateert van 28 februari 2017 en betreft de nummers 15/00846, 15/00847 en 15/00848, die voortvloeien uit een eerdere uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (nrs. AMS 15/3891, 15/3892 en 15/3893). Belanghebbende heeft in cassatie een klacht ingediend tegen de uitspraak van het Gerechtshof.
De Hoge Raad heeft de klacht beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kan leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig is, omdat de klacht niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de uitspraak van het Gerechtshof in stand laat.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 22 september 2017, waarbij de raadsheer J. Wortel als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren Th. Groeneveld en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, en in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.