Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
19 september 2017.
Hoge Raad
Op 19 september 2017 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak met nummer 16/00365. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, dat op 7 oktober 2015 uitspraak deed in de strafzaak met nummer 22/005266-10. De verdachte, geboren in 1981, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat R.J. Baumgardt uit Spijkenisse, die middelen van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), waarbij de Hoge Raad oordeelt dat de middelen geen nadere motivering behoeven, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep dan ook verworpen.
Deze uitspraak is gedaan door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, en in aanwezigheid van de waarnemend griffier L. Nuy. De uitspraak vond plaats tijdens een openbare terechtzitting.