ECLI:NL:HR:2017:2397

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 september 2017
Publicatiedatum
19 september 2017
Zaaknummer
16/02419
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verontschuldigbare termijnoverschrijding in hoger beroep door psychische gesteldheid van verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 september 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was bij verstek veroordeeld door de Politierechter in de Rechtbank Midden-Nederland op 15 oktober 2015 voor eenvoudige belediging. Tegen dit vonnis heeft de verdachte op 29 december 2015 hoger beroep ingesteld, maar het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep wegens overschrijding van de beroepstermijn. De verdediging voerde aan dat er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding, veroorzaakt door de psychische gesteldheid van de verdachte.

De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere uitspraken over verontschuldigbare termijnoverschrijding en oordeelde dat het hof zijn beslissing onvoldoende had gemotiveerd. De Hoge Raad benadrukte dat de wet bepaalt dat overschrijding van de termijn voor hoger beroep in de regel leidt tot niet-ontvankelijkheid, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die de overschrijding verontschuldigbaar maken. In dit geval was de psychische gesteldheid van de verdachte een belangrijke factor die niet voldoende was meegewogen door het hof.

De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling. Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de omstandigheden van de verdachte bij de beoordeling van de ontvankelijkheid in hoger beroep.

Uitspraak

19 september 2017
Strafkamer
nr. S 16/02419
EC/JHO
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 3 mei 2016, nummer 21/007573-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft V.A. Groeneveld, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof de verdachte ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, niet-ontvankelijk heeft verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep.
2.2.
De verdachte is bij vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Midden-Nederland van 15 oktober 2015 bij verstek veroordeeld ter zake van eenvoudige belediging. Tegen dit vonnis heeft de verdachte op 29 december 2015 hoger beroep ingesteld.
2.3.1.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt, voor zover hier van belang, in:
"6. In het onderhavige geval is er sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. Sprake is van een uitzonderlijke omstandigheid die de verdachte niet kan worden toegerekend. Cliënt is volstrekt onbekend met de gang van zaken in en rond de gerechtelijke procedures in strafzaken. Op dit punt wijs ik u op het bezwaarschrift van cliënt aan de Officier van Justitie d.d. 21 augustus 2015, waarbij cliënt bezwaar heeft gemaakt tegen de dagvaarding. Zekerheidshalve leg ik een kopie van dit bezwaarschrift over.
7. De Officier van Justitie heeft nagelaten, het schrijven 21 augustus 2015 aan te merken als een bezwaar tegen de dagvaarding, en dit als zodanig door te zenden naar de rechtbank, met verzoek voor verdere behandeling zorg te dragen. Tevens heeft het OM nagelaten de ontvangst te bevestigen en hem te berichten over het verdere verloop van de zaak en hem te bevestigen dat hij ondanks zijn bezwaar tegen de dagvaarding aanwezig diende te zijn ter zitting van 15 oktober 2015.
8. Cliënt was er niet mee bekend en behoefde er niet mee bekend te zijn dat de behandeling ter zitting van de rechtbank, zou eindigen in een einduitspraak. Cliënt is er met recht van uit gegaan en heeft er op vertrouwd dat op 15 oktober 2015 zou worden beslist op het bezwaar tegen de dagvaarding, zoals door cliënt ingediend bij de Officier van Justitie d.d. 21 augustus 2015. Dat cliënt dit ook als zodanig heeft begrepen volgt uit de reactie van cliënt op het schrijven van de Officier van Justitie d.d. 11 november 2015, waarbij cliënt bericht:
"ik maak bezwaar tegen uw beslissing van 11 november 2015. Het kenmerk van de beslissing is ... 103. U ontvangt een kopie van de beslissing bij dit bezwaarschrift". Alsmede verderop in zijn schrijven: "Daarnaast wil ik in aanmerking komen voor vergoeding van de kosten die ik voor deze bezwaarprocedure maak".
Dit bewijst dat cliënt de oproep van de Officier van Justitie heeft opgevat als een bestuursrechtelijke procedure, in plaats van een procedure conform het Wetboek van Strafvordering. Cliënt heeft niet begrepen dat hij in persoon ter zitting van 15 oktober 2015 diende te verschijnen voor de Politierechter, op verdenking van mishandeling.
9. Dit is mede ingegeven door de psychische gesteldheid van cliënt. Cliënt verkeert in een zodanige psychische gesteldheid dat hij niet in staat is zijn eigen zaken naar behoren te behartigen. Gezien de psychische gesteldheid van cliënt moet ervan uit worden gegaan dat hij niet in staat was de tegen hem aangespannen procedure op juistheid te beoordelen en hij evenmin in staat was te beoordelen op welke wijze tijdig en dan ook nog eens op de juiste wijze hoger beroep diende te worden ingesteld. Bovendien was cliënt niet in staat te beoordelen of er sprake was van een einduitspraak of respectievelijk sprake was c.q. zou kunnen zijn van een tussenbeslissing, ongeacht de aard van deze tussenbeslissing (daarbij valt te denken aan beslissing door de Officier op bezwaar, beslissing door de rechtbank op bezwaar). Hiervoor verwijs ik naar hetgeen ik reeds heb opgemerkt, over het feit dat cliënt bezwaar heeft gemaakt bij de Officier van Justitie, naar aanleiding van de aan hem uitgereikte dagvaarding.
10. Op dit punt verwijs ik uitdrukkelijk naar de bevindingen van de reclassering, reclasseringsadvies d.d. 1 oktober 2015. De reclassering vermeldt dat cliënt in reactie op zijn vervolging een bezwaarschrift bij het OM heeft ingediend en de reclassering wijst erop dat de toon in het bezwaarschrift opmerkelijk is. Tevens verwijs ik naar de door de reclassering vermelde psychische problematiek van cliënt: psychotrauma, persoonlijkheidsstoornis en identiteitsstoornis. Eveneens verwijs ik naar het vonnis waarbij cliënt als bijzondere voorwaarde is opgelegd behandeling door een psychiatrische kliniek. Dit alles bewijst dat cliënt in een zodanige psychische gesteldheid verkeert, dat de wijze waarop cliënt hoger beroep heeft ingesteld en de daardoor ontstane termijnoverschrijding verschoonbaar is."
2.3.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover hier van belang, voorts het volgende in:
"De raadsman deelt mede, zakelijk weergegeven:
Ik verzoek verdachte ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, omdat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Mijn cliënt is in eerste aanleg niet verschenen. Hij verkeerde in een verwarde psychische toestand die maakte dat hij geen inzicht had in de procedure. Mijn cliënt heeft op 21 augustus 2015 bezwaar gemaakt tegen de dagvaarding en dat maakt dat hij er van uitging dat er een beslissing zou worden gegeven op het door hem ingediende bezwaarschrift tegen de dagvaarding. Door zijn verwarde psychische gesteldheid heeft mijn cliënt de oproep van de officier van justitie opgevat als een oproep in een bestuursrechtelijke procedure.
De verdachte verklaart, zakelijk weergegeven:
Ik wist niet dat de uitspraak van 15 oktober 2015 een einduitspraak betrof. Ik ben tijdens de behandeling in eerste aanleg niet aanwezig geweest omdat ik daartoe fysiek en geestelijk niet in staat was. Ik heb een schriftelijke reactie gegeven op de dagvaarding. De uitspraak is mij eerst in een laat stadium toegezonden, de beroepstermijn was al bijna verlopen. Een beroepstermijn van veertien dagen is te kort. Het EVRM zegt dat er altijd een mogelijkheid tot het instellen van hoger beroep moet zijn.
De voorzitter deelt mede, zakelijk weergegeven:
Het wettelijk systeem schrijft voor dat een verdachte wordt gedagvaard te verschijnen ter terechtzitting. U heeft tegen die dagvaarding een bezwaarschrift ingediend, maar dat betekent niet dat u dan niet ter zitting hoeft te verschijnen. U heeft nagelaten te informeren naar de uitspraak van de eerste rechter, terwijl u daar veertien dagen de tijd voor hebt gehad. De omstandigheid dat u geen rechtsgeleerd persoon bent, doet daar niet aan af. Ook uw psychische toestand doet aan het voorgaande niet af. Alleen als ieder inzicht ontbreekt, zou dat anders zijn. Er is mijns inziens geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding."
2.3.3.
Het Hof heeft met betrekking tot het gevoerde verweer als volgt overwogen en beslist:
"Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De inleidende dagvaarding is op 4 augustus 2015 aan verdachte in persoon betekend. Verdachte kon volgens de wet gedurende veertien dagen daarna tegen het vonnis hoger beroep instellen. Het hoger beroep is pas na het verstrijken van die termijn ingesteld. Daarom zal verdachte niet ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep."
2.4.
Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich het door de raadsman genoemde advies van de reclassering van 1 oktober 2015. Dit advies houdt onder meer in:
"Betrokkene overhandigde aan rapporteur een medische verklaring vanuit Sinai Centrum d.d. 2012. Betrokkene kreeg hier behandeling wegens zijn psychotrauma. (...) Er werd in 2012 gesproken van een gemengde persoonlijkheidsstoornis met een identiteitsstoornis. Aangezien deze diagnose inmiddels verouderd is, is nieuw onderzoek nodig om een actueel beeld te krijgen van zijn psychisch functioneren.
(...)
De combinatie van de toon van de brief die hij schrijft aan het OM, zijn houding ten aanzien van de Nederlandse samenleving, zijn houding ten opzichte van de reclassering, de aard van het huidige ten laste gelegde, zijn religieus getinte uitingen en signalen van identiteitsproblemen vinden wij zeer zorgelijk en maken dat we in geval van veroordeling een begeleidingstraject nodig achten."
2.5.1.
De wet bepaalt in welke gevallen tegen een rechterlijke uitspraak een rechtsmiddel kan worden ingesteld en binnen welke termijn dit kan geschieden; die termijnen zijn van openbare orde. Overschrijding van de termijn voor hoger beroep door de verdachte, zoals in het onderhavige geval, betekent in de regel dat deze niet in dat hoger beroep kan worden ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend dan niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen, omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn. Daarbij kan worden gedacht aan een zodanige psychische gesteldheid dat in verband daarmee het verzuim tijdig hoger beroep in te stellen niet aan de verdachte kan worden toegerekend (vgl. HR 6 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN8587, NJ 2004/181).
2.5.2.
Gelet hierop alsmede op hetgeen door de raadsman onder verwijzing naar het hiervoor onder 2.4 weergegeven advies is aangevoerd, had het Hof zijn beslissing dienen te motiveren (vgl. HR 15 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2429, NJ 2011/136 en HR 26 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1345).
2.6.
Het middel slaagt.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is vastgesteld op 29 augustus 2017 en gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 september 2017.