Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.De bestreden uitspraak
3.Beoordeling van het eerste middel
4.Beoordeling van het tweede middel
5.Slotsom
6.Beslissing
19 september 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 september 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor belaging en bedreiging, met een gevangenisstraf van honderdvijftig dagen, waarvan honderdveertien dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank had bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met twee specifieke personen en een locatieverbod. De verdachte heeft cassatie ingesteld tegen deze bijzondere voorwaarden.
De Hoge Raad oordeelt dat de bijzondere voorwaarde die het contactverbod met 'relaties van voornoemde personen' inhoudt, niet voldoende precies is geformuleerd en daarom in strijd is met de wet. De Hoge Raad vernietigt deze specifieke voorwaarde. Daarnaast herhaalt de Hoge Raad relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie met betrekking tot de motiveringsverplichting voor de dadelijke uitvoerbaarheid van bijzondere voorwaarden en reclasseringstoezicht. Het Hof had niet voldoende gemotiveerd waarom de dadelijke uitvoerbaarheid noodzakelijk was, wat ook leidt tot vernietiging van dit bevel.
De Hoge Raad besluit de zaak zelf af te doen en vernietigt de bestreden uitspraak voor zover deze betrekking heeft op de onduidelijke bijzondere voorwaarde en het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid. Voor het overige wordt het beroep verworpen. Deze uitspraak benadrukt het belang van duidelijke en nauwkeurige formuleringen van bijzondere voorwaarden in strafzaken, evenals de noodzaak voor een zorgvuldige motivering door de rechter.