Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
15 september 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 september 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een vordering tot terugneming uit de huwelijksgemeenschap. De man en de vrouw, die op 17 mei 2000 te Rotterdam zijn gehuwd, hebben samen twee minderjarige kinderen. De vrouw heeft in 2011 een schadevergoeding van € 603.263 ontvangen na een auto-ongeluk veroorzaakt door de man in 2007. Na de echtscheiding heeft de vrouw verzocht om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en om een bedrag van € 570.000 van de man, dat zij stelt dat hij zich heeft toegeëigend voor investeringen in Marokko.
De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken, maar het verzoek van de vrouw tot verdeling van de gemeenschap afgewezen. Het gerechtshof Den Haag heeft deze beschikking echter vernietigd en de man veroordeeld tot betaling van € 285.000 aan de vrouw. Het hof oordeelde dat de schadevergoeding tot het privévermogen van de vrouw behoort en dat de man informatie had moeten verstrekken over zijn vermogen in Marokko.
De Hoge Raad heeft de beschikking van het hof vernietigd, omdat het onbegrijpelijk was dat het hof uitging van een vordering van de vrouw van € 570.000, terwijl zij had erkend een substantieel bedrag aan haar familie te hebben gegeven. De Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar het gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling en beslissing.