In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 september 2017 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 3 maart 2017, nr. BK-16/00501. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd door de gemeente Delft. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (nr. ROT 16/3333).
Tijdens de cassatieprocedure heeft belanghebbende verschillende klachten ingediend tegen de uitspraak van het Gerechtshof. Het dagelijks bestuur van de Regionale Belasting Groep heeft hierop een verweerschrift ingediend, waarna belanghebbende een conclusie van repliek heeft ingediend en het dagelijks bestuur een conclusie van dupliek.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat er geen noodzaak is voor nadere motivering, aangezien de klachten niet leiden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
In de beslissing heeft de Hoge Raad tevens aangegeven dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Het beroep in cassatie is ongegrond verklaard.