In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 september 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [eiser], wonende in Duitsland, en KPN B.V., gevestigd te Den Haag. De zaak betreft een aansprakelijkheidsrechtelijke kwestie, specifiek een schadestaatprocedure die voortvloeit uit een eerdere uitspraak van de Hoge Raad op 2 oktober 2009. De Hoge Raad verwijst naar de relevante vonnissen en arresten die in de feitelijke instanties zijn gewezen, waaronder vonnissen van de rechtbank ’s-Gravenhage en arresten van het gerechtshof Den Haag.
De eiser heeft beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof van 12 januari 2016, waarbij KPN B.V. heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De advocaat-generaal heeft in zijn conclusie ook tot verwerping van het cassatieberoep geadviseerd. De Hoge Raad heeft de klachten van de eiser beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep verworpen en de eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van KPN zijn begroot op een totaal van € 8.790,34. Dit arrest is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.