Uitspraak
[X]te
[Z], Marokko (hierna: belanghebbende) tot herziening van het arrest van de
Hoge Raad der Nederlandenvan 10 maart 2017, nr. 16/03953, ECLI:NL:HR:2017:391.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 september 2017 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest van 10 maart 2017. De belanghebbende, een persoon uit Marokko, had verzocht om herziening van het arrest met nummer 16/03953, ECLI:NL:HR:2017:391. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de belanghebbende geen domicilie in Nederland heeft gekozen en dat hij niet tijdig het verschuldigde griffierecht heeft betaald. De griffier van de Hoge Raad had de belanghebbende op 24 mei 2017 gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht en een termijn van vier weken gesteld. Ondanks ontvangst van deze brief heeft de belanghebbende het griffierecht niet binnen de gestelde termijn voldaan. De Hoge Raad concludeert dat het verzoek tot herziening op grond van artikel 8:41, lid 6, tweede volzin, in verbinding met artikel 8:119, lid 2, van de Awb niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Tevens is er geen bewijs dat de belanghebbende in november 2016 griffierecht heeft betaald voor de procedure met nummer 16/03953, waardoor er geen reden is om het eerdere arrest vervallen te verklaren. De Hoge Raad heeft geen termen gezien voor een veroordeling in de proceskosten en heeft besloten het betaalde griffierecht van € 124 aan de belanghebbende terug te geven.