Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.De aanvraag tot herziening
3.Beoordeling van de aanvraag
12 september 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 september 2017 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De aanvrager, veroordeeld voor deelneming aan een criminele organisatie en andere strafbare feiten, stelde dat hij door een informant, [betrokkene], was uitgelokt tot het plegen van deze misdrijven. De aanvrager voerde aan dat [betrokkene] met medeweten van justitie hem had misleid en dat dit gegeven niet bekend was tijdens de eerdere rechtszittingen. De Hoge Raad oordeelde dat de overgelegde stukken onvoldoende bewijs boden voor de stelling dat de aanvrager door een opsporingsambtenaar of een persoon voor wie de politie of het OM verantwoordelijk is, was gebracht tot het begaan van de strafbare feiten. De Hoge Raad benadrukte dat voor een herziening op basis van nieuwe feiten, deze feiten ernstig vermoeden moeten wekken dat het onderzoek anders had kunnen uitpakken. De Hoge Raad concludeerde dat de aanvraag tot herziening ongegrond was en wees deze af. De uitspraak is gedaan door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.