Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard, zakelijk weergegeven:
Op 29 september 1983 ben ik in het huwelijk getreden met [slachtoffer], die gehuwd geweest is met [betrokkene 1]. Zij was 72 jaar oud. Sedert een aantal maanden was ik al bij haar in dienst als verzorger en verpleger. Ik was op de hoogte van haar medicijngebruik en, globaal, van haar gezondheidstoestand. Het was mij bekend dat zij medicijnen gebruikte die in combinatie met alcohol een nadelige uitwerking konden hebben. De reden dat ik met haar trouwde was haar geld. Ik had ontdekt dat zij over een aanzienlijk vermogen beschikte. Op 4 november 1983 heb ik haar tweemaal Inderal zien innemen en Rohypnol. Verder heeft ze die dag voorzover ik het gezien heb nog Valium 10 geslikt. 's Avonds bevond ik mij met [slachtoffer] in de woning aan de [a-straat] te Amsterdam. Ik heb haar soep te eten gegeven. In de loop van de avond kwam [betrokkene 2] op bezoek. Op een gegeven moment heb ik, zoals ik vaker deed, met een daarvoor bestemd toestel haar bloeddruk gemeten. Ook heb ik [slachtoffer] een drankje waarin gin zat gegeven. Het glas heb ik schoongemaakt voordat [betrokkene 2] en ik die nacht na het overlijden van [slachtoffer] de woning verlieten. Ik heb de dokter gewaarschuwd enige tijd nadat [slachtoffer] volgens mij al was overleden.
2. Een ambtsedig proces-verbaal nr R5-12982/83 (blz 294 e.v.) van 24 november 1983, opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden hoofdagent-rechercheur van de gemeentepolitie te Amsterdam houdt, zakelijk weergegeven, in als de op 23 november 1983 aan verbalisanten afgelegde verklaring van verdachte:
Het is waar dat ik op de avond van het overlijden van [slachtoffer] haar bloeddruk heb opgemeten. Dit zal omstreeks 22.15 uur geweest zijn. De bloeddruk was ontstellend hoog, te weten boven de 220 bovendruk. Na het meten heb ik haar een mengsel met daarin gin te drinken gegeven. Ik heb tegen [betrokkene 2] gezegd: "Het loopt af. Het gaat mis". Ik ben teruggelopen naar de slaapkamer. Naar later bleek belde [betrokkene 2] [betrokkene 3]. Plotseling riep hij mij. [betrokkene 3] wilde mij aan de telefoon hebben. Ik heb de telefoon overgenomen. [betrokkene 3] vroeg mij of het afgelopen was. Ik heb dat bevestigd. [slachtoffer] leefde op dat moment nog. Het is mogelijk dat [betrokkene 3] heeft gezegd dat ik een dokter moest bellen en dat ik toen heb geantwoord dat het niet meer nodig was omdat het al te laat was.
3. Een proces-verbaal van 26 januari 1984 opgemaakt door de Rechter-Commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam houdt, zakelijk weergegeven, in als verklaring van verdachte:
Op de avond van haar overlijden vroeg [slachtoffer] mij om een "slok". Ik heb toen een drankje met gin erin klaargemaakt. Toen ik het glas aan [slachtoffer] gaf zag ik dat [betrokkene 2] bij de deur stond toe te kijken. Zij nam zelf een paracetamol voor de pijn in haar voeten.
4. Een proces-verbaal nr R5-12982/83 (blz. 222 e.v.) van 23 november 1983 op ambtseed/belofte opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden hoofdagent-rechercheur van gemeentepolitie te Amsterdam, houdt zakelijk weergegeven in als de op genoemde datum aan verbalisanten afgelegde verklaring van verdachte:
Ik kan stellen dat [slachtoffer] vanaf medio juli 1983 op een vast patroon voor medicijngebruik zat. Zij gebruikte Inderal 80 mg driemaal daags een dragee. Calcium 500 mg 1 tablet/bruis 's morgens. Temesta 2,5 mg 1 tablet 's morgens, oplopend gedurende de dag tot 3 à 4 totaal. Valium 10 dagelijks naar behoefte: het kwam ook wel voor dat zij dagen oversloeg. Paracetamol indien zij pijn had. Ook gebruikte zij Bisolvon 8 mg, driemaal daags twee tabletten. Verder kreeg zij 's avonds Rohypnol en Atosil. Ook Ludiomil heeft zij gekregen. Het hartmiddel Inderal, waarvan dr. Laue de dosering terugbracht van drie naar twee tabletten per dag, heeft zij voortdurend ingenomen.
5. Een ambtsedig proces-verbaal nr R5-12982 (blz. 251 e.v.) op 24 november 1983 opgemaakt door [verbalisant 3] en [verbalisant 4], beiden hoofdagent-rechercheur van gemeentepolitie te Amsterdam, houdt zakelijk weergegeven in als de op 21 november 1983 aan verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:
Toen ik ongeveer zes maanden geleden [slachtoffer] ophaalde voor autorijles zag ik op het balcon van haar woning aan de [a-straat] te Amsterdam een man staan, die ik later leerde kennen als [aanvrager]. [slachtoffer] vertelde mij dat hij een huisgenoot was. Ik raakte met [aanvrager] bevriend. Terwijl [slachtoffer] deze zomer met vakantie in Frankrijk verbleef hebben [aanvrager] en ik op een dag een kast op haar slaapkamer doorzocht omdat wij vermoedden dat er een hoop geld of een aantal spaarbrieven aan toonder of zoiets dergelijks in zou liggen. Uit bankafschriften en andere papieren die wij aantroffen bleek ons dat [slachtoffer] een vermogen van f 1,8 miljoen bezat. Enige tijd later spraken wij erover hoe we dat geld in handen konden krijgen. Er werd het plan geopperd dat [aanvrager] met [slachtoffer] zou trouwen. Ik kwam met [aanvrager] overeen dat ik zou meeprofiteren van de erfenis. Nadat het huwelijk op 29 september 1983 gesloten was is [aanvrager], zoals hij mij verteld heeft, op 9 oktober met [slachtoffer] naar het kuuroord Bad Neuenahr gegaan. Van daaruit belde hij mij iedere dag op. Tijdens één van die telefoongesprekken zei hij mij dat hij contact gezocht had met een arts om een gezondheidsverklaring te krijgen voor [slachtoffer]. Op mijn vraag waar hij die voor nodig had antwoordde hij, dat wanneer [slachtoffer] iets zou overkomen, hij dan steviger in zijn schoenen stond. Na het huwelijk hebben wij thuis wel eens zitten praten over het overlijden van [slachtoffer]. [aanvrager] had het er onder andere over dat zij kwam te vallen in de badcel terwijl hij er niet was en doodbloedde. Ook is er wel over gesproken om het bad vol te laten lopen met water, zodat het een verdrinkingsdood leek. Ik kan wel zeggen dat er iedere keer over haar dood werd gesproken, ook bij het bezoek dat [betrokkene 3] en ik aan [aanvrager] brachten toen hij in Bad Neuenahr verbleef. [aanvrager] vertelde voortdurend dat het leven van [slachtoffer] voor hem veel te lang duurde. Op de avond van 4 november 1983 ben ik op verzoek van [aanvrager] naar de woning aan de [a-straat] gegaan. Toen ik daar aankwam lag [slachtoffer] in bed. Ik heb met [aanvrager] naar de televisie gekeken. Omstreeks 22.30 uur werd [aanvrager] door [slachtoffer] geroepen. Toen hij na ongeveer tien minuten terugkwam zei hij tegen mij: "Ik heb zojuist haar bloeddruk opgenomen en die is abnormaal hoog. Ik denk dat het een aflopende zaak is". Nadat hij weer naar de slaapkamer van [slachtoffer] was geweest zei hij woordelijk: "Ik zal haar nog een flinke slok geven." Ik zag toen dat hij gin, wijn en een scheut van een uit Suriname afkomstige drank met een alcoholpercentage van 95 die hij een keer van [betrokkene 3] had gekregen in een glas deed. Toen hij met het glas naar de slaapkamer liep ben ik hem achterna gegaan en bij de deur blijven staan kijken. Ik zag dat [slachtoffer] iets transpireerde en op de rand van het bed zat. [aanvrager] zette het glas aan haar mond en ik zag dat [slachtoffer] een flinke slok nam. Ik ben weer naar de kamer gegaan. Na enkele minuten hoorde ik dat [aanvrager] mij riep. Ik ben naar hem toegegaan. Hij zei: "Ik denk dat het nu afgelopen is." Tussen het moment waarop hij een hoge bloeddruk constateerde en het moment dat hij zei dat zij was overleden heeft ongeveer drie kwartier gezeten. Toen [aanvrager] mij had verteld dat [slachtoffer] een vreselijk hoge bloeddruk had heb ik [betrokkene 3] gebeld en haar gezegd dat ik langer wegbleef omdat [slachtoffer] op sterven lag. Daarna heeft [aanvrager] ook nog met haar gesproken en gezegd dat het een aflopende zaak was. Nadat [slachtoffer] was overleden heeft [aanvrager] het glas waaruit zij had gedronken omgespoeld en schoongemaakt. Hij zei dat hij dat deed omdat de dokter en de politie het glas met de drank die hij haar had gegeven niet mochten aantreffen. Later bij ons thuis heeft [aanvrager] verteld dat hij [slachtoffer] die avond soep heeft opgediend waarin hij een scheut alcohol gegooid had van die fles van 95%. Deze fles alsmede diverse medicijnen die [aanvrager] in zijn koffer had zitten heeft hij bij elkaar gezocht. Ik heb deze goederen, waarvan [aanvrager] zei dat er door de politie en de dokter vragen over gesteld konden worden, in Vinkeveen in een glasbak gedeponeerd.
6. De getuige [betrokkene 3] heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik woon al enige jaren samen met [betrokkene 2]. De verpleger van [slachtoffer], [aanvrager], heb ik voor het eerst ontmoet op 13 april 1983. [aanvrager] werd daarna een huisvriend. Ik heb [aanvrager] rum met een alkoholpercentage van ongeveer 90% mee gegeven. Dat was een klein flesje. Ik had die rum uit Suriname meegenomen. Van [aanvrager] en [betrokkene 2] hoorde ik dat er in het huis van [slachtoffer] een kast was waar niemand in mocht en die altijd op slot zat. Ik weet niet hoe zij aan de sleutel zijn gekomen. In de kast lag geen geld maar wel papieren. Uit die papieren, waaronder bankafschriften, bleek dat [slachtoffer] een vermogen van 1,8 miljoen gulden bezat. Toen [aanvrager] wist dat zij vermogend was heeft hij weleens gezegd, dat hij met haar zou trouwen. [aanvrager] had eens bij een andere oudere rijke dame gewerkt als verpleger, die met een jonge man, haar chauffeur, was getrouwd. Die vrouw is kort na het huwelijk overleden. [aanvrager] zei daarover: "Wat hij kon, kan ik ook".
Er is over gesproken dat [slachtoffer] wel eens dood zou gaan. Op de dag van het huwelijk had [slachtoffer] een ring om. Ik vond hem wel mooi. [aanvrager] zei tegen mij dat ik die ring kon krijgen wanneer zij overleden was. Ook wel is er eens over gesproken haar te laten struikelen, het bad vol te laten lopen zodat ze zou verdrinken, haar drank en medicijnen te geven of de badkamervloer met groene zeep in te smeren. Op 4 november 1983 belde [betrokkene 2] mij 's avonds op dat hij bij [aanvrager] in de [a-straat] in Amsterdam een borrel zou gaan drinken. Om half elf belde [betrokkene 2] voor de tweede keer en zei dat [slachtoffer] dood was. Ik geloofde dat niet. Ik kreeg toen [aanvrager] aan de telefoon, die zei dat mevrouw ziek was en een hoge bloeddruk had, boven de 200 bovendruk. Ik heb toen gevraagd of hij er geen dokter bij moest halen. [aanvrager] zei toen dat een dokter weinig kon doen en het alleen maar een paar uur kon rekken.
Het derde telefoontje kreeg ik rond 12 uur 's nachts. Ik kreeg toen te horen dat [slachtoffer] was overleden. [betrokkene 2] en [aanvrager] zijn niet meteen naar huis gekomen. Zij zijn eerst naar een café gegaan. Zij kwamen tussen 3 en 4 uur in de morgen thuis. [aanvrager] vertelde toen dat hij [slachtoffer] soep met daarin Palmboom, Surinaamse rum, heeft gegeven. Toen later het stoffelijk overschot van [slachtoffer] door de politie in beslag werd genomen heeft [aanvrager] gezegd dat wanneer de politie vragen zou stellen wij niet alles moesten zeggen, bijvoorbeeld: - dat hij haar alkohol te drinken had gegeven, - over de telefoongesprekken van die avond en ook geen bijzonderheden over het huwelijk.
7. Een ambtsedig proces-verbaal nr R5-12982/83 (blz. 230 e.v.) van 23 november 1983 opgemaakt door [verbalisant 5], hoofdagent-rechercheur van gemeentepolitie te Amsterdam houdt, zakelijk weergegeven, in als de op 22 november 1983 aan verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 3]:
[aanvrager] vertelde ons dat hij [slachtoffer] alleen voor het geld zou trouwen. Hij belde ons dagelijks. Altijd sprak hij dan weer over het feit dat [slachtoffer] zo lastig was en dood moest. Ook toen [aanvrager] in Bad Neuenahr was belde hij dagelijks. Hij vertelde dat hij hoopte dat [slachtoffer] daar zou overlijden. Hij zou goed verzorgd achterblijven en het zou goed uitkomen als [slachtoffer] daar dood zou gaan, met al die artsen in de buurt. In de periode tussen 22 oktober 1983 en de bewuste vrijdag 4 november 1983 spraken [aanvrager] en [betrokkene 2] voortdurend over de dood van [slachtoffer], vooral [aanvrager].
8. Een proces-verbaal nr R5-12982-1983 (blz 317A) van 12 december 1983 op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 2], hoofdagent-rechercheur van gemeentepolitie te Amsterdam bevat als bijlage een fotocopie van de vertaling van de op 10 november 1983 te Bad Neuenahr-Ahrweiler aan de hoofdagent-rechercheur (Kriminalobermeister) [verbalisant 6] afgelegde verklaring van dr. Karlheinz Laue, zakelijk weergegeven inhoudende:
[slachtoffer] is mij sinds 1972 als patiënte bekend. Op 14 oktober 1983 is [slachtoffer] naar mijn praktijk gekomen. Ik heb haar grondig onderzocht. Ik stelde op die dag bij haar een vermindering van de hartwerking vast. Ter ondersteuning van het hart heb ik haar toen Digimerk Minor voorgeschreven.
9. Een proces-verbaal nr R5-12982/83 (blz 210 e.v.) van 22 november 1983 op ambtseed/belofte opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden hoofdagent-rechercheur van gemeentepolitie te Amsterdam, houdt, zakelijk weergegeven, in als de op genoemde datum van verbalisanten afgelegde verklaring van verdachte:
Volgens [slachtoffer] was Digimerk Minor een hartmiddel. Zij heeft mij op 20 oktober 1983 gezegd dat ik dat middel niet bij de apotheek behoefde te halen omdat zij al Inderal voor haar hart had.
10. Een ambtsedig proces-verbaal nr R5-12982/83 (blz 7 e.v.) van 7 november 1983 opgemaakt door [verbalisant 7] en [verbalisant 8], beiden hoofdagent-rechercheur van gemeentepolitie te Amsterdam, houdt zakelijk weergegeven in als de op genoemde datum aan verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 4]:
Ik ben huisarts. Op 5 november 1983 te 00.30 uur ontving ik thuis een telefoontje. Er meldde zich een mannenstem aan de telefoon, die mij mededeelde dat hij een sterfgeval te melden had. Ik vroeg de man wie was overleden en waar het was. De naam was [slachtoffer] en het adres was [a-straat] te Amsterdam. Ik ben daarheen gegaan. Omstreeks 00.45 uur was ik er. In het bed in de slaapkamer lag een vrouw. Ik constateerde dat zij was overleden. Naar mijn schatting minder dan een half uur terug.
11. Een rapport van het Gerechtelijk Laboratorium van het Ministerie van Justitie op 19 december 1983 opgemaakt op de door hem als vast gerechtelijk deskundige afgelegde eed houdt zakelijk weergegeven in als verklaring van de apotheker-toxicoloog drs A.M. van der Ark:
Op 9 november 1983 ontving ik van de patholoog-anatoom dr. J. Zeldenrust diverse delen uit het lijk van [slachtoffer]. Verzocht werd een toxicologisch onderzoek in te stellen. Met behulp van plaatchromatografie werd vastgesteld, dat maaginhoud en lever promethazine (handelsnaam Atosil) en afbraakproducten daarvan bevatten. Verder werden in de maaginhoud, lever en urine na hydrolyse aminochloorbenzofenon en tenminste één nauw verwante stof gevonden, hetgeen wijst op het gebruik van tenminste één benzodiazepine derivaat (zoals bijvoorbeeld Librium). Mogelijk is ook Rohypnol gebruikt. Promethazine en benzodiazepinederivaten versterken de werking van alcohol en de analyseresultaten zouden kunnen passen bij een dodelijke vergiftiging door een combinatie van alcohol, promethazine en een benzodiazepinederivaat.
12. Bovengenoemde deskundige Van der Ark heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard, zakelijk weergegeven:
We hebben bij [slachtoffer] een bloedalcoholgehalte van 1,96 promille vastgesteld. In ons rapport staat 1,76 maar daarbij is rekening gehouden met de correctie die in zaken betreffende artikel 26 van de Wegenverkeerswet moet worden toegepast. In de urine was het 1,86. Dat is vreemd, want gewoonlijk is de alcoholconcentratie in de urine 1,5 maal zo hoog als in het bloed. Dat het hier lager is wijst erop dat [slachtoffer] kort voor haar dood een vrij grote hoeveelheid alcohol moet hebben gebruikt.
13. De deskundige dr J. Zeldenrust patholoog-anatoom, heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard, zakelijk weergegeven:
Mijn sectieverslag en het toxicologisch rapport van drs Van der Ark in aanmerking nemende is mijn slotconclusie, dat de oorzaak van de dood van [slachtoffer] kan zijn geweest een acute vergiftiging door alcohol en door de door de heer Van der Ark aangetoonde geneesmiddelen, waarbij mogelijk betekenis toekomt aan de conditie van de 72-jarige [slachtoffer] en de toestand van haar hart. Als enige andere doodsoorzaak komt daarnaast alleen in aanmerking een spontane hartstilstand, al dan niet tengevolge van psychische spanningen. De waarschijnlijkheid daarvan acht ik, met name gelet op de factor alcohol waar we hier mee te maken hebben, geringer dan van de combinatie alcohol en medicijnen."