6.2.3. In de aanvrage (3.1. onder 10 op blz. 11) wordt ten aanzien van de bevindingen van genoemde deskundigen gesteld dat zij "de objectieve conclusie wettigen dat [slachtoffer] destijds is overleden aan hartritmestoornissen ten gevolge van een infarct". Dat kan evenwel niet zonder meer uit die bevindingen volgen.
De brief van dr. Visser van 7 juli 2005 houdt omtrent het door prof.dr. Niessen aangetroffen gebied met weefselversterf het volgende in:
"(...) in een van deze twee weefselmonsters wordt nu door prof Niessen een microscopisch klein infarctgebied = "micro-infarcering" gezien.
Gelet op de andere bevinding (die overigens ook al door dr. Zeldenrust werd beschreven op pagina 5 van zijn microscopische verslag "in de hartspier enkele plekken van celarm bindweefsel") mag worden aangenomen dat dergelijke micro-infarctjes in het verleden ook zijn opgetreden met microscopisch kleine haardjes van "vervangingsfibrose" (dus kleine littekenhaardjes) als resttoestand.
Deze "micro-infarctjes" kunnen zonder klachten verlopen (een z.g. "stil infarct") en hoeven niet levensbedreigend te zijn.
Voor zover bekend uit de medische verslagen is er door de Kuhrarzt Laue één keer (14 oktober 1983) "hartinsufficientie" gemeld. Dit wijst op suboptimale werking van het hart en is niet specifiek voor micro-infarcering; bij andere medische onderzoeken in 1982 en 1983 werden geen afwijkingen gemeld, die op hartinfarcering wijzen.
Of een dergelijk micro-infarct tot hartfunctiestoornissen leidt of zelfs tot het intreden van de dood hangt in belangrijke mate af van de plaats en uitbreiding in de hartspier.
In de situatie van [slachtoffer] kan gesteld worden dat de kans weliswaar klein is (ze moet immers vroeger reeds dergelijke micro-infarctjes doorgemaakt hebben), maar niet onmogelijk: de beschikbare, betrekkelijke summiere gegevens (met name de eventuele klachten en symptomen van de laatste uren) geven hieraan echter geen steun.
In feite is de beschrijving van het micro-infarct door prof Niessen een ondersteuning van de eindconclusie van dr Zeldenrust, die in de samenvatting op pagina 5 van het sectieverslag meldt: "de bevindingen aan het hart zijn voor een 72 jarig persoon niet "ongewoon". Zij houden de mogelijkheid in van acute hartfunctiestoornis, al dan niet letaal".
De pathologische en klinische aspecten van het hartinfarct worden beschreven in het leerboek "Pathologie" (2003), onder redactie van Hoedemaker, Bosman, Meijer en van der Valk, van pagina 213 tot 218 (bijlage).
Hieruit blijkt dat de patholoog en de cardioloog hetzelfde fenomeen bedoelen (versterf van hartspierweefsel). De cardioloog stelt bij een (levende) patiënt symptomen vast (pag. 215) en de patholoog onderzoekt het hart bij sectie (pag. 215). Bij macroscopisch (met het "blote" oog) en microscopisch onderzoek kan het voorkomen dat door de patholoog een minimaal infarct wordt opgemerkt, zonder dat een patiënt hiervan bij leven symptomen ondervond of dat een cardioloog bij onderzoek (bloedonderzoek, ECG) aanwijzingen voor een infarct vaststelde. Men spreekt in dat geval van een "stil infarct".
In de casus van [slachtoffer] is dit naar alle waarschijnlijkheid het geval.
Er is voor zover bekend geen aanwijzing dat het een infarct in "cardiologische zin" was (zie de klinische symptomen op pagina 215 van de bijlage) maar in pathologische zin. Dit is een fenomeen dat bij [slachtoffer] eerder is gebeurd (gelet op de vervangingsfibrose) en in de praktijk van de patholoog is dit geen zeldzaam fenomeen.
Wat betreft de relatie tussen het micro-infarct en de oorzaak van het intreden van de dood kan gesteld worden dat dit niet onmogelijk is, doch ook niet zeker, en eventueel zelfs enkel een bijkomende factor kan zijn geweest."