Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3 Beslissing
7 februari 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, waarin de verdachte is veroordeeld voor poging doodslag. De feiten van de zaak zijn als volgt: de verdachte heeft meermalen vanuit een langzaam rijdende auto met een vuurwapen geschoten in de richting van de voordeur van een woning waar vier personen zich bevonden. Het Gerechtshof heeft op 27 juli 2016 uitspraak gedaan in deze strafzaak, met nummer 20/000990-14. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat A.H. Westendorp.
De Hoge Raad heeft op 7 februari 2017 het cassatieberoep beoordeeld. De Raad oordeelt dat de klachten die door de verdachte zijn aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op de overweging dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te hebben de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
De uitspraak is gedaan door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. Dit arrest is gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2017:182 en is een belangrijke uitspraak in het kader van de ontvankelijkheid van cassatieberoepen in strafzaken.