Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Slotsom
5.Beslissing
7 februari 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beklagprocedure van een echtgenote, die als erfgename optreedt, over een inbeslaggenomen auto van haar overleden echtgenoot. De Hoge Raad behandelt het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Noord-Nederland, die op 24 maart 2016 het klaagschrift ongegrond heeft verklaard. De rechtbank oordeelde dat de auto eigendom was van de echtgenoot, die op 24 november 2012 is overleden, en dat de klaagster, als enige en algehele erfgename, recht had op de auto. Echter, de rechtbank had niet de juiste maatstaf toegepast bij de beoordeling van het klaagschrift, zoals eerder vastgesteld in ECLI:NL:HR:2010:BL2823.
De Hoge Raad herhaalt de relevante overwegingen uit deze eerdere uitspraak en concludeert dat de rechtbank niet heeft aangetoond dat de erflater redelijkerwijs als rechthebbende van de inbeslaggenomen auto moet worden aangemerkt. De Hoge Raad vernietigt de bestreden beschikking en wijst de zaak terug naar de Rechtbank Noord-Nederland voor een nieuwe behandeling van het klaagschrift. De beslissing van de Hoge Raad benadrukt het belang van de juiste toepassing van de maatstaf in dergelijke beklagprocedures, waarbij de rechthebbendheid van de derde moet worden vastgesteld.
De uitspraak is gedaan op 7 februari 2017 door de vice-president en twee raadsheren, en de zaak is opnieuw ter beoordeling aan de rechtbank voorgelegd.