Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Slotsom
4.Beslissing
7 februari 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de Officier van Justitie tegen een beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, waarin het klaagschrift van de klager, betreffende de teruggave van een inbeslaggenomen bestelauto, gegrond werd verklaard. De Rechtbank oordeelde dat er sprake was van conservatoir beslag op de bestelauto op basis van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering. De Rechtbank stelde vast dat er een gerede verdenking bestond van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. Echter, de Rechtbank oordeelde dat het handhaven van het beslag niet noodzakelijk was, gezien de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
De Hoge Raad herhaalt in zijn uitspraak dat de beoordeling van de noodzaak van het beslag niet enkel mag steunen op de overweging dat het niet noodzakelijk is, maar dat er een deugdelijke motivering moet zijn die aantoont dat de rechter de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit in acht heeft genomen. De Hoge Raad oordeelt dat de Rechtbank haar oordeel over de voortzetting van het beslag ontoereikend heeft gemotiveerd, omdat zij enkel heeft verwezen naar de beginselen zonder verdere onderbouwing.
De Hoge Raad vernietigt de bestreden beschikking en wijst de zaak terug naar de Rechtbank Oost-Brabant voor een herbeoordeling van het klaagschrift. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij beslissingen over beslaglegging in het strafrecht, waarbij de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit centraal staan.