ECLI:NL:HR:2017:1631

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 augustus 2017
Publicatiedatum
10 augustus 2017
Zaaknummer
16/06228
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over naheffingsaanslag omzetbelasting en fiscale eenheid

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 augustus 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting die was opgelegd aan de fiscale eenheid [X1] Beheer B.V. en [X2] B.V. De naheffingsaanslag betrof de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2006. De zaak was eerder behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, dat op 22 november 2016 uitspraak deed in deze kwestie. De belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. J.J. Vetter, heeft tegen deze uitspraak beroep in cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de middelen die door de belanghebbende zijn voorgesteld niet tot cassatie kunnen leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waaruit blijkt dat de middelen geen aanleiding geven tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft dan ook geen termen gezien om de proceskosten te veroordelen.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam in stand blijft. Dit arrest is gewezen door vice-president R.J. Koopman, samen met de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, en is openbaar uitgesproken op 11 augustus 2017.

Uitspraak

11 augustus 2017
nr. 16/06228
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
de fiscale eenheid [X1] Beheer B.V. en [X2] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 22 november 2016, nr. 15/00825, betreffende de aan belanghebbende over de periode 1 januari 2004 tot en met 31 december 2006 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting.

1.Het eerste geding in cassatie

Bij arrest van de Hoge Raad van 13 november 2015, nr. 14/05685, ECLI:NL:HR:2015:3295, BNB 2016/43, is vernietigd de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag (nr. BK‑13/00123), met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof Amsterdam (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.

2.Het tweede geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. J.J. Vetter, advocaat te Amsterdam.

3.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op
11 augustus 2017.