In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 augustus 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting die was opgelegd aan de fiscale eenheid [X1] Beheer B.V. en [X2] B.V. De naheffingsaanslag betrof de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2006. De zaak was eerder behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, dat op 22 november 2016 uitspraak deed in deze kwestie. De belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. J.J. Vetter, heeft tegen deze uitspraak beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de middelen die door de belanghebbende zijn voorgesteld niet tot cassatie kunnen leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waaruit blijkt dat de middelen geen aanleiding geven tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft dan ook geen termen gezien om de proceskosten te veroordelen.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam in stand blijft. Dit arrest is gewezen door vice-president R.J. Koopman, samen met de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, en is openbaar uitgesproken op 11 augustus 2017.