Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 28 maart 2017, nr. BK-16/00409, betreffende de vaststelling van de inkomensgegevens van belanghebbende voor het jaar 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 augustus 2017 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie van belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. De zaak betreft de vaststelling van de inkomensgegevens van belanghebbende voor het jaar 2014. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het beroepschrift in cassatie niet tijdig is ingediend. Volgens de aantekeningen van de griffier van het Gerechtshof is een afschrift van de uitspraak op 31 maart 2017 aan partijen verzonden. Het beroepschrift is echter pas op 26 mei 2017 bij de Hoge Raad ingediend, wat betekent dat het niet binnen de wettelijke termijn van zes weken, zoals gesteld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is ontvangen. De termijn eindigde op 12 mei 2017.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom de beroepstermijn is overschreden. De argumenten die belanghebbende in zijn brief van 18 juni 2017 aanvoert, zijn door de Hoge Raad niet als voldoende geacht om te concluderen dat belanghebbende niet in verzuim is geweest. Gezien deze overwegingen heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. Tevens zijn er geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Dit arrest is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de raadsheren.