ECLI:NL:HR:2017:158

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 februari 2017
Publicatiedatum
2 februari 2017
Zaaknummer
16/04932
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep ingediend door minderjarigen zonder rechtsbijstand en de betekenis van eerdere rechtspraak

In deze zaak hebben minderjarigen, aangeduid als verzoeksters, op 2 oktober 2016 een verzoek tot cassatie ingediend. De plaatsvervangend Procureur-Generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verzoeksters in hun cassatieberoep, met toepassing van artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De verzoeksters hebben hierop gereageerd met een brief op 15 december 2016, maar deze brief is niet door een advocaat ingediend, waardoor de Hoge Raad deze niet in behandeling kan nemen.

De Hoge Raad heeft vervolgens de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten van de verzoeksters geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit is het geval omdat de verzoeksters klaarblijkelijk onvoldoende belang hebben bij het cassatieberoep, of omdat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad verwijst hierbij naar een eerdere uitspraak van 29 mei 2015, waarin is vastgesteld dat een minderjarige in bepaalde gevallen zonder de wettelijk verplichte rechtsbijstand van een advocaat een rechtsmiddel kan aanwenden, maar niet zonder vertegenwoordiging door een wettelijk vertegenwoordiger.

Gelet op deze overwegingen heeft de Hoge Raad, gehoord de Procureur-Generaal, besloten het cassatieberoep niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan op 3 februari 2017 en is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.

Uitspraak

3 februari 2017
Eerste Kamer
16/04932
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
1. [verzoekster 1] ,
2. [verzoekster 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKSTERS tot cassatie.
Verzoeksters zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoekster] c.s.

1.Het geding

Bij brief van 2 oktober 2016 hebben [verzoekster] c.s. een verzoek tot cassatie ingediend.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de verzoekers in hun cassatieberoep met toepassing van art. 80a lid 1 RO.
[verzoekster] c.s. hebben bij brief van 15 december 2016 op dit standpunt gereageerd. Nu deze brief niet door tussenkomst van een advocaat aan de Hoge Raad is toegestuurd, zal de Hoge Raad daarop geen acht slaan.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 4-12).
Hierbij verdient opmerking dat de beslissing van HR 29 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1409, NJ 2015/293, rov. 3.4.5, derde alinea, niet inhoudt dat een minderjarige bij een verzoek als bedoeld in art. 1:250 BW zonder de wettelijk verplichte rechtsbijstand van een advocaat een rechtsmiddel kan aanwenden, maar uitsluitend dat de minderjarige dit kan zonder vertegenwoordigd te worden door een wettelijk vertegenwoordiger (ouder of voogd)
.
Gelet op het vorenstaande zal de Hoge Raad
gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.A. Streefkerk en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
3 februari 2017.