In deze zaak heeft de Staatssecretaris van Financiën beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 mei 2016, nr. 15/00757. Dit hoger beroep was gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 14/4674) betreffende een opgelegde naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld op basis van het door de Staatssecretaris voorgestelde middel.
De Hoge Raad oordeelt dat het middel niet kan leiden tot cassatie. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij de Hoge Raad concludeert dat het middel geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit is in lijn met eerdere uitspraken, waaronder HR 27 januari 2017, nr. 15/02273, ECLI:NL:HR:2017:45.
Wat betreft de proceskosten oordeelt de Hoge Raad dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond, wat betekent dat de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 3 februari 2017, waarbij van de Staatssecretaris van Financiën een griffierecht van € 497 wordt geheven.