In deze zaak heeft de Staatssecretaris van Financiën beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 mei 2016, nr. 14/00408. Dit hoger beroep was gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 13/5019) die betrekking had op een opgelegde naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen. De Hoge Raad heeft de zaak op 3 februari 2017 behandeld en geconcludeerd dat het middel dat door de Staatssecretaris was voorgesteld niet tot cassatie kon leiden. Dit was gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij werd vastgesteld dat het middel geen rechtsvragen opriep die van belang waren voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft ook de proceskosten beoordeeld en geconcludeerd dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is gewezen door vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, samen met de raadsheren E.N. Punt en M.E. van Hilten, en is in het openbaar uitgesproken. Van de Staatssecretaris van Financiën is een griffierecht geheven van € 497.