In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 januari 2017 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 29 maart 2016, nr. BK-15/00778. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Vlaardingen en de weigering om een dwangsom toe te kennen op basis van artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (nr. ROT 14/6972).
De Hoge Raad heeft de middelen die door belanghebbende zijn voorgesteld, beoordeeld. De Hoge Raad oordeelt dat de voorgestelde middelen niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij de Hoge Raad concludeert dat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken en is gewezen door vice-president R.J. Koopman, samen met raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van waarnemend griffier F. Treuren.