ECLI:NL:HR:2017:1286

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 juli 2017
Publicatiedatum
10 juli 2017
Zaaknummer
16/00450
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanhoudingsverzoek in strafzaak met verdachte in het buitenland

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juli 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1966, had een aanhoudingsverzoek ingediend omdat hij in Somalië verbleef en niet in staat was om de zitting bij te wonen. De raadsman, B.J. Visser, had dit verzoek gedaan, maar het Hof had dit verzoek afgewezen. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie met betrekking tot de belangenafweging die gemaakt moet worden bij een verzoek tot aanhouding. De Hoge Raad oordeelt dat de gronden die door het Hof zijn genoemd voor de afwijzing van het verzoek niet voldoende zijn. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling. De uitspraak benadrukt het belang van het aanwezigheidsrecht van de verdachte en de noodzaak om een goede afweging te maken tussen de belangen van de verdachte en de rechtspleging.

Uitspraak

11 juli 2017
Strafkamer
nr. S 16/00450
DAZ/SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 22 januari 2016, nummer 21/005486-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.S. Nan, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Het derde middel is schriftelijk toegelicht.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt over de afwijzing door het Hof van het door de raadsman van de verdachte gedane verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak.
2.2.1.
Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich een aan het Hof gerichte e-mail van B.J. Visser, raadsman van de verdachte, van 21 januari 2016, inhoudende:
"In opgemelde kwestie is een zitting bepaald op 22 januari 2016 om 14.10 uur.
Heden berichtte cliënt mij dat hij momenteel in Somalië verblijft en pas in maart 2016 in Nederland is. Ik verzoek u dan ook vriendelijk om de zitting van 22 januari 2016 aan te houden en een nieuwe zittingsdatum te bepalen, bij voorkeur in maart 2016.
Ik verneem graag van u of de zitting van 22 januari wordt aangehouden."
2.2.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 22 januari 2016 houdt in dat de verdachte aldaar niet is verschenen. Het houdt voorts het volgende in:
"Ter terechtzitting is aanwezig mr. B.J. Visser, advocaat te Breda, die verklaart niet uitdrukkelijk door verdachte te zijn gemachtigd de verdediging te voeren.
De voorzitter deelt mede dat het hof van de raadsman een schriftelijk verzoek tot aanhouding heeft ontvangen gedateerd 21 januari 2016 en vraagt of de raadsman dat verzoek nog wil toelichten.
De raadsman voert aan - zakelijk weergegeven - als volgt:
Mijn cliënt is weliswaar op de hoogte van de zitting maar hij verblijft momenteel voor langere tijd in Somalië. Mijn cliënt was al naar Somalië vertrokken toen de dagvaarding in hoger beroep uitging. Een huisgenoot van mijn cliënt kwam naar mijn kantoor, met stukken over de zitting.
Mijn cliënt heeft laten weten graag aanwezig te willen zijn bij de behandeling van zijn zaak. Ik verwacht dat mijn cliënt in maart 2016 terugkomt uit Somalië. Daarom verzoek ik het hof om aanhouding van de zaak tot een datum na maart 2016. Ik heb met mijn cliënt eerder niet expliciet besproken of hij mij machtigt voor de behandeling in hoger beroep. Het was mij wel duidelijk dat hij bij de zitting aanwezig wil zijn. Ik voel mij niet gemachtigd.
(...)
U vraagt mij wanneer mijn cliënt naar het buitenland is vertrokken. Ik weet dat niet precies en ik kan u geen ticket laten zien. Hij belde mij kort geleden vanuit Somalië en hij was in paniek. U wijst er op dat de zittingsdatum door het hof in overleg met mij is vastgesteld en dat er in beginsel van wordt uitgegaan - indien overleg is geweest met de raadsman over de zittingsdatum - de verdachte ook akkoord is met de datum. Ik begrijp dat het hof daar dan in beginsel vanuit gaat, maar strikt genomen wordt slechts geïnformeerd of de raadsman zelf beschikbaar is. Wij worden zo vaak gebeld.
Het gaat om een verblijf in het buitenland van mijn cliënt van ongeveer vier maanden.
(...)
De voorzitter onderbreekt het onderzoek voor het houden van beraad, teneinde de aanwezige belangen af te wegen en tot een beslissing op het verzoek te komen.
De voorzitter hervat het onderzoek.
Na het beraad deelt de voorzitter mede dat het verzoek tot aanhouding van de raadsman wordt afgewezen.
Het hof acht de reden van het verzoek onvoldoende onderbouwd, waarbij voorts de datum van de zitting in overleg met het kantoor van de raadsman is vastgesteld, de dagvaarding op juiste wijze betekend is en het aanhoudingsverzoek in een zeer laat stadium is gedaan."
2.2.3.
Blijkens dat proces-verbaal is vervolgens verstek verleend tegen de niet verschenen verdachte, heeft het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden en is het gesloten.
2.3.
Bij de beslissing op een verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak dient de rechter een afweging te maken tussen alle daarbij betrokken belangen, waaronder het belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn aanwezigheidsrecht, het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting en het belang van een goede organisatie van de rechtspleging (vgl. HR 26 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1314, NJ 1999/294).
2.4.
Gelet op hetgeen hiervoor is vooropgesteld en in aanmerking genomen hetgeen door de raadsman aan het verzoek tot aanhouding ten grondslag is gelegd, kunnen de door het Hof genoemde gronden de afwijzing van het verzoek niet dragen.
2.5.
Het middel is gegrond.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en E.F. Faase, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 juli 2017.