Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 22 januari 2016 houdt in dat de verdachte aldaar niet is verschenen. Het houdt voorts het volgende in:
"Ter terechtzitting is aanwezig mr. B.J. Visser, advocaat te Breda, die verklaart niet uitdrukkelijk door verdachte te zijn gemachtigd de verdediging te voeren.
De voorzitter deelt mede dat het hof van de raadsman een schriftelijk verzoek tot aanhouding heeft ontvangen gedateerd 21 januari 2016 en vraagt of de raadsman dat verzoek nog wil toelichten.
De raadsman voert aan - zakelijk weergegeven - als volgt:
Mijn cliënt is weliswaar op de hoogte van de zitting maar hij verblijft momenteel voor langere tijd in Somalië. Mijn cliënt was al naar Somalië vertrokken toen de dagvaarding in hoger beroep uitging. Een huisgenoot van mijn cliënt kwam naar mijn kantoor, met stukken over de zitting.
Mijn cliënt heeft laten weten graag aanwezig te willen zijn bij de behandeling van zijn zaak. Ik verwacht dat mijn cliënt in maart 2016 terugkomt uit Somalië. Daarom verzoek ik het hof om aanhouding van de zaak tot een datum na maart 2016. Ik heb met mijn cliënt eerder niet expliciet besproken of hij mij machtigt voor de behandeling in hoger beroep. Het was mij wel duidelijk dat hij bij de zitting aanwezig wil zijn. Ik voel mij niet gemachtigd.
(...)
U vraagt mij wanneer mijn cliënt naar het buitenland is vertrokken. Ik weet dat niet precies en ik kan u geen ticket laten zien. Hij belde mij kort geleden vanuit Somalië en hij was in paniek. U wijst er op dat de zittingsdatum door het hof in overleg met mij is vastgesteld en dat er in beginsel van wordt uitgegaan - indien overleg is geweest met de raadsman over de zittingsdatum - de verdachte ook akkoord is met de datum. Ik begrijp dat het hof daar dan in beginsel vanuit gaat, maar strikt genomen wordt slechts geïnformeerd of de raadsman zelf beschikbaar is. Wij worden zo vaak gebeld.
Het gaat om een verblijf in het buitenland van mijn cliënt van ongeveer vier maanden.
(...)
De voorzitter onderbreekt het onderzoek voor het houden van beraad, teneinde de aanwezige belangen af te wegen en tot een beslissing op het verzoek te komen.
De voorzitter hervat het onderzoek.
Na het beraad deelt de voorzitter mede dat het verzoek tot aanhouding van de raadsman wordt afgewezen.
Het hof acht de reden van het verzoek onvoldoende onderbouwd, waarbij voorts de datum van de zitting in overleg met het kantoor van de raadsman is vastgesteld, de dagvaarding op juiste wijze betekend is en het aanhoudingsverzoek in een zeer laat stadium is gedaan."