In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juli 2017 uitspraak gedaan in de beroepen in cassatie van Slowakije tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De beroepen in cassatie waren ingesteld tegen de uitspraken van de Rechtbank van 11 november 2016 en 24 februari 2017, waarbij het verzet van Slowakije tegen de eerdere uitspraak werd behandeld. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van de cassatieberoepen beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten die door Slowakije zijn aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die de cassatieberoepen heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij deze beroepen, dan wel dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na het horen van de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten de beroepen in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren Th. Groeneveld en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, en is openbaar uitgesproken op 7 juli 2017.