Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Noord-Hollandvan 31 januari 2017, nrs. HAA 16/3790 en 16/3791 V, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank van 16 november 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 juni 2017 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland. De Rechtbank had op 31 januari 2017 uitspraak gedaan in een verzet tegen een eerdere beslissing van 16 november 2016. Belanghebbende had verzocht om uitstel van betaling van het griffierecht, maar de griffier van de Hoge Raad heeft dit verzoek afgewezen. Belanghebbende werd geïnformeerd dat indien het griffierecht niet tijdig werd betaald, het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard zou kunnen worden. Ondanks een herinneringsbrief en een aangetekende brief waarin belanghebbende werd gewezen op de betalingsverplichting, is het griffierecht niet voldaan. De Hoge Raad oordeelde dat belanghebbende in verzuim was en dat het beroep in cassatie op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk moest worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.