Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tot herziening van het arrest van de
Hoge Raad der Nederlandenvan 14 april 2017, nr. 16/03526, ECLI:NL:HR:2017:682.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 juni 2017 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest. Het verzoek was ingediend door een belanghebbende, die het arrest van 14 april 2017 (nr. 16/03526, ECLI:NL:HR:2017:682) wilde laten herzien. De Hoge Raad heeft het verzoek beoordeeld op ontvankelijkheid en geconcludeerd dat het verzoek geen behandeling in cassatie rechtvaardigt. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat het verzoekschrift geen nieuwe feiten of omstandigheden bevatte die relevant zijn volgens artikel 8:119, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierdoor kon het verzoek niet leiden tot herziening van het eerdere arrest.
De Hoge Raad heeft, gehoord de Procureur-Generaal, besloten het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk te verklaren. Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en M.E. van Hilten. De uitspraak vond plaats in het openbaar en werd geregistreerd op 30 juni 2017.