Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof 's-Hertogenboschvan 20 januari 2017, nr. 15/01049, betreffende de aan belanghebbende ter zake van het jaar 2007 opgelegde boetebeschikking.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, die betrekking heeft op een boetebeschikking opgelegd voor het jaar 2007. De uitspraak van het Gerechtshof was gedaan op 20 januari 2017, onder nummer 15/01049. De Hoge Raad heeft eerder, op 26 juni 2015, een uitspraak gedaan die de eerdere beslissing van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft vernietigd en de zaak heeft verwezen naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij twee middelen voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering nodig is wanneer de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 30 juni 2017 het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is gewezen door vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en M.E. van Hilten, en is in het openbaar uitgesproken.