In deze zaak heeft [X] B.V. beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 mei 2016, nr. 14/01201. Dit hoger beroep was gericht tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 14/740) die betrekking had op een beschikking voor het jaar 2009, gegeven op basis van artikel 20b, lid 1, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. De belanghebbende, [X] B.V., heeft in cassatie een aantal middelen voorgesteld ter ondersteuning van hun beroep.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend, waarop de belanghebbende een conclusie van repliek heeft gegeven. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig is, omdat de voorgestelde middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en is openbaar uitgesproken op 30 juni 2017.