Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Beoordeling van het derde middel
5.Slotsom
6.Beslissing
27 juni 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 juni 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De zaak betreft een verdachte die in uitleveringsdetentie heeft doorgebracht en wiens gevangenisstraf niet correct is vastgesteld met betrekking tot de tijd die hij in detentie heeft doorgebracht. De verdachte, geboren in 1987, had beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Hof, waarbij hij was veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaren. De advocaat van de verdachte, R.J. Baumgardt, heeft middelen van cassatie voorgesteld, waarbij de Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof verzuimd had om de tijd die de verdachte in uitleveringsdetentie had doorgebracht in mindering te brengen op de opgelegde gevangenisstraf, zoals voorgeschreven in artikel 1:62, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht van Curaçao. Dit verzuim werd als een evidente vergissing beschouwd, die eenvoudig hersteld kon worden. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er onvoldoende in rechte te respecteren belang bestond bij vernietiging van de uitspraak, en dat het verzuim niet tot cassatie leidde. De Hoge Raad heeft uiteindelijk de opgelegde gevangenisstraf verminderd tot elf jaren en tien maanden, maar het beroep voor het overige verworpen.
De uitspraak benadrukt het belang van correcte toepassing van de wet met betrekking tot de aftrek van detentietijd en de bescherming van de rechten van de verdachte, zoals vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).