Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Amsterdamvan 27 maart 2017, nr. AMS 16/6689 V, op het verzet van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank betreffende de Algemene Kinderbijslagwet.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 juni 2017 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Amsterdam. De Rechtbank had op 27 maart 2017 uitspraak gedaan op het verzet van belanghebbende tegen een eerdere beslissing met betrekking tot de Algemene Kinderbijslagwet. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling gekeken naar de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie. Volgens artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie kan de Hoge Raad alleen kennisnemen van cassatieberoepen tegen uitspraken van de bestuursrechter als dit bij wet is bepaald. In dit geval was er geen wettelijke basis die het beroep in cassatie mogelijk maakte tegen de uitspraak van de Rechtbank, die was gedaan op verzet tegen een uitspraak op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierdoor heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. Tevens heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, met de raadsheren Th. Groeneveld en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, en is openbaar uitgesproken op 23 juni 2017.