In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 juni 2017 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] Ltd, gevestigd in het Verenigd Koninkrijk, tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen die aan belanghebbende was opgelegd voor het tijdvak van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008. De uitspraak van het Gerechtshof, gedateerd 4 augustus 2016, was een vervolg op een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland.
Belanghebbende heeft in cassatie een aantal klachten ingediend tegen de uitspraak van het Gerechtshof. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend, waarna belanghebbende een conclusie van repliek heeft ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten geen nadere motivering behoeven, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft ook overwogen dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.