ECLI:NL:HR:2017:1128

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 juni 2017
Publicatiedatum
20 juni 2017
Zaaknummer
16/00256
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijwillig afstand van aanwezigheidsrecht en de gevolgen voor de berechting in hoger beroep

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 juni 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld omdat hij van mening was dat hij in strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) niet in de gelegenheid was gesteld om bij de behandeling van zijn zaak in hoger beroep aanwezig te zijn. De verdachte was ten tijde van de behandeling ingesloten op het politiebureau, terwijl hij aan de politie had meegedeeld dat hij om 11.40 uur een zitting had. Dit leidde tot de conclusie dat aan zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht, tekort was gedaan.

De Hoge Raad benadrukte dat, hoewel er een vermoeden bestaat dat een verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht, dit niet altijd het geval is. In deze specifieke situatie was de verdachte kort voor de zitting door de politie meegenomen en ingesloten, wat betekende dat hij niet in staat was om zijn recht uit te oefenen. De Hoge Raad oordeelde dat het van groot belang is dat de verdachte de mogelijkheid heeft om zijn zaak in hoger beroep in zijn tegenwoordigheid te laten behandelen.

De uitspraak van het Gerechtshof werd vernietigd en de zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling. De Hoge Raad maakte ook duidelijk dat deze zaak verschilde van eerdere uitspraken, waarbij verdachten al langere tijd gedetineerd waren voordat de zitting plaatsvond, wat hen in staat stelde om een aanhoudingsverzoek in te dienen. De beslissing van de Hoge Raad onderstreept het belang van het aanwezigheidsrecht in het strafproces en de noodzaak om dit recht te waarborgen, vooral in situaties waarin de verdachte niet vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn.

Uitspraak

20 juni 2017
Strafkamer
nr. S 16/00256
AJ/CeH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 22 december 2015, nummer 21/002421-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2 Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt dat de verdachte in strijd met art. 6 EVRM niet in de gelegenheid is gesteld bij de berechting van zijn zaak in hoger beroep aanwezig te zijn, aangezien hij ten tijde van de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep was ingesloten in een politiebureau en hij niet vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht.
2.2.1.
Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevinden zich:
(i) een dubbel van de dagvaarding van de verdachte om op 22 december 2015 te 11:40 uur te verschijnen ter terechtzitting van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem;
(ii) een proces-verbaal van voormelde terechtzitting inhoudende dat aldaar de verdachte niet is verschenen, dat wel is verschenen mr. J.A. van der Lem, die heeft verklaard uitdrukkelijk door de verdachte gemachtigd te zijn de verdediging te voeren, dat de raadsvrouwe het woord tot verdediging heeft gevoerd en dat het onderzoek is gesloten.
2.2.2.
In cassatie is – door middel van aanhechting aan de schriftuur – een mutatie rapport van de politie van het Basisteam Arnhem-Noord, opgemaakt op 22 december 2015 te 12:22 uur, overgelegd, voor zover van belang inhoudende:
"Opmaak datum/tijdstip : dinsdag 22 december 2015 te 12:22 uur
(...)
Maatschappelijke klasse : Overlast door verward/overspannen persoon
(...)
Pleegdatum/tijd : Op dinsdag 22 december 2015 te 10:54
Plaats voorval : Stationsplein, Arnhem
(...)
Toelichting bij incident
Kregen wij een melding op Arnhem Centraal van een verwarde man in een trein welke elk moment aankomt op spoor 7. TP kwam de trein net aanrijden en stapte de conducteur uit samen met [verdachte] .
(...)
Van de conducteur hoorden wij dat [verdachte] geen vervoersbewijs had en daarna wartaal uit sloeg.
(...)
[verdachte] zei tegen ons dat hij om 11.40 uur een zitting had op de rechtbank. Direct daarna riep hij dat hij dood wilde en dat zijn leven geen zin meer had. Hierop besloten wij [verdachte] mee te nemen om hem door Pro Persona te laten beoordelen.
(...)
In Ede is [verdachte] ingesloten en met Pro Persona afgesproken dat ze in Ede langs gaan ter beoordeling."
2.3.
Uitgangspunt is dat indien de dagvaarding van een verdachte die is ingeschreven in de basisregistratie personen, rechtsgeldig is betekend, de verdachte niet op de terechtzitting is verschenen en de ter terechtzitting aanwezige, door de verdachte uitdrukkelijk gevolmachtigde raadsvrouwe niet verzoekt de behandeling van de zaak aan te houden met het oog op de uitoefening van het aanwezigheidsrecht door de verdachte, de rechter – behoudens duidelijke aanwijzingen van het tegendeel – kan uitgaan van het vermoeden dat de verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht. Nochtans bestaat de mogelijkheid dat achteraf moet worden vastgesteld dat aan het recht van de verdachte om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht, is tekortgedaan. Dit kan zich voordoen indien de verdachte ten tijde van de behandeling van zijn zaak rechtens van zijn vrijheid was beroofd zonder dat dit de rechter bekend was.
2.4.
Uit het hiervoor onder 2.2.2 vermelde stuk – aan de herkomst en betrouwbaarheid waarvan in redelijkheid niet behoeft te worden getwijfeld – moet worden afgeleid dat de verdachte zeer kort voor de aanvang van die terechtzitting door de politie is "meegenomen" en vervolgens is ingesloten op het politiebureau, welke insluiting voortduurde ten tijde van de behandeling van de zaak door het Hof, terwijl de verdachte aan de politie heeft meegedeeld "dat hij om 11.40 uur een zitting had". Dit brengt met zich dat achteraf moet worden vastgesteld dat aan het recht van de verdachte om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht, is tekortgedaan.
Gelet op het grote belang van de verdachte om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn brengt het vorenoverwogene mee dat de verdachte de mogelijkheid dient te hebben om zijn zaak alsnog in hoger beroep in zijn tegenwoordigheid te doen behandelen. Dit leidt ertoe dat het bestreden arrest moet worden vernietigd en dat de zaak moet worden teruggewezen opdat deze opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2.5.
Het middel is dus terecht voorgesteld.
2.6.
De Hoge Raad tekent hierbij aan dat de onderhavige zaak verschilt van de zaak die aan de orde was in HR 4 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2240, NJ 2016/486 in die zin dat het daar ging om een verdachte die al enkele weken gedetineerd was voordat de terechtzitting plaatsvond in welk geval kan worden aangenomen dat de verdachte in voldoende mate in de gelegenheid is geweest een aanhoudingsverzoek te (doen) indienen.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
20 juni 2017.