ECLI:NL:HR:2016:2240

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 oktober 2016
Publicatiedatum
4 oktober 2016
Zaaknummer
15/02298
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending aanwezigheidsrecht gedetineerde verdachte en de gevolgen van niet verschijnen op de zitting

In deze zaak gaat het om de vraag of het aanwezigheidsrecht van een gedetineerde verdachte is geschonden. De verdachte was niet aanwezig op de terechtzitting in hoger beroep, maar de dagvaarding was wel persoonlijk aan hem betekend. De raadsman, die door de verdachte uitdrukkelijk was gevolmachtigd, heeft geen verzoek gedaan om de behandeling van de zaak aan te houden in verband met het aanwezigheidsrecht van de verdachte. De Hoge Raad oordeelt dat, in een situatie waarin de verdachte niet op de zitting verschijnt, maar de dagvaarding aan hem in persoon is betekend en de raadsman niet verzoekt om aanhouding, de rechter kan uitgaan van het vermoeden dat de verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht. De enkele omstandigheid dat de verdachte zich op dat moment in detentie bevond, zonder dat dit aan de rechter bekend was, leidt er niet toe dat achteraf moet worden vastgesteld dat het recht van de verdachte om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht, is tekortgedaan. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte en bevestigt de uitspraak van het Gerechtshof.

Uitspraak

4 oktober 2016
Strafkamer
nr. S 15/02298
LBS/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 6 mei 2015, nummer 22/001742-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.W. de Gruijl, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat de verdachte in strijd met art. 6 EVRM niet in de gelegenheid is gesteld bij de berechting van zijn zaak in hoger beroep aanwezig te zijn, aangezien hij ten tijde van de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep was gedetineerd in Detentiecentrum Zeist en nimmer bewust afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht.
2.2.
Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken bevinden zich:
(i) een akte van uitreiking - gehecht aan het dubbel van de dagvaarding om te verschijnen op de terechtzitting in hoger beroep van 6 mei 2015 - inhoudende dat die dagvaarding op 31 maart 2015 in persoon aan de verdachte is uitgereikt;
(ii) het proces-verbaal van voormelde terechtzitting inhoudende dat aldaar de verdachte niet is verschenen, dat wel is verschenen mr. R.F.H. Tamboenan, namens mr. R.W. de Gruijl, die desgevraagd door de voorzitter heeft medegedeeld door de verdachte uitdrukkelijk te zijn gemachtigd de verdediging te voeren, dat de raadsman het woord tot verdediging heeft gevoerd en dat het onderzoek is gesloten.
2.3.
De TULP/MIR Registratiekaart van 11 maart 2016 houdt in dat de verdachte van 20 april 2015 tot 15 mei 2015 gedetineerd is geweest (vreemdelingenbewaring) in het huis van bewaring te Zeist.
2.4.
Indien de verdachte niet op de terechtzitting is verschenen, maar de dagvaarding aan hem in persoon is betekend en de ter terechtzitting aanwezige, door de verdachte uitdrukkelijk gevolmachtigde raadsman niet verzoekt de behandeling van de zaak aan te houden met het oog op de uitoefening van het aanwezigheidsrecht door de verdachte, kan de rechter uitgaan van het vermoeden dat de verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht. In die situatie brengt de enkele omstandigheid dat de verdachte ten tijde van de behandeling van zijn strafzaak zich in detentie bevond zonder dat dit de rechter bekend was, niet mee dat achteraf moet worden vastgesteld dat feitelijk aan het recht van de verdachte om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht, is tekortgedaan.
2.5.
Het middel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 oktober 2016.