Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Beslissing
13 juni 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, waarbij de verdachte is veroordeeld voor het opzettelijk gebruik maken van een alarmnummer voor publieke diensten zonder dat daartoe de noodzaak aanwezig was. De Hoge Raad behandelt de klacht van de verdachte dat de dagvaarding nietig zou moeten worden verklaard vanwege een onvoldoende feitelijke omschrijving van de tenlastegelegde gedraging. De Hoge Raad oordeelt dat een dergelijk verweer niet voor het eerst in cassatie kan worden gevoerd, omdat de beoordeling van de dagvaarding samenhangt met feitelijke waarderingen die in cassatie niet aan de orde kunnen komen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere jurisprudentie om deze beslissing te onderbouwen.
Daarnaast wordt er een tweede middel behandeld dat stelt dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden, omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. De Hoge Raad oordeelt dat dit middel gegrond is, aangezien er meer dan twee jaar zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Ondanks deze overschrijding van de redelijke termijn, verbindt de Hoge Raad hier geen rechtsgevolg aan, gezien de opgelegde gevangenisstraf van twaalf weken, waarvan tien weken voorwaardelijk, en de proeftijd van twee jaren. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep.