ECLI:NL:HR:2017:1072

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 juni 2017
Publicatiedatum
13 juni 2017
Zaaknummer
15/03897
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over rechtsbijstand en kennisgeving door raadsman in hoger beroep

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 juni 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld tegen een bij verstek gewezen arrest van het hof. De kern van de zaak betrof de vraag of er een afschrift van de appeldagvaarding was verzonden aan de raadsman van de verdachte, en of rechtsbijstand kon worden afgeleid uit het indienen van een appelmemorie. De Hoge Raad herhaalde zijn eerdere vooropstelling uit ECLI:NL:HR:2012:BY4303 met betrekking tot de keuze van een raadsman en de voorwaarden waaronder deze rechtsbijstand moet worden erkend.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte had geoordeeld dat uit de appelschriftuur niet kon blijken dat de verdachte zich in hoger beroep had voorzien van rechtsbijstand. De Hoge Raad concludeerde dat het oordeel van het hof blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting of niet begrijpelijk was. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele waarborgen in het strafproces, met name met betrekking tot de rechtsbijstand van verdachten en de communicatie tussen de betrokken partijen.

Uitspraak

13 juni 2017
Strafkamer
nr. S 15/03897
EC/CeH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 13 juni 2012, nummer 22/003310-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft Th.J. Kelder, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het tweede middel

2.1.
Het middel klaagt dat in hoger beroep het voorschrift van art. 51 (oud) Sv niet is nageleefd.
2.2.
Bij de stukken van het geding bevinden zich:
(i) een appelschriftuur van G. Szegedi, advocaat te Rotterdam, die blijkens een daarop geplaatst stempel op 16 juni 2010 is ingekomen bij het Informatiecentrum Rechtbank Rotterdam;
(ii) een aan de Hoge Raad gerichte brief van het Gerechtshof Den Haag van 14 maart 2016, onder meer inhoudende:
"Bij brief d.d. 15 december 2015 is verzocht om stukken waaruit blijkt dat ex artikel 51 van het Wetboek van Strafvordering een afschrift van dagvaardingen aan de raadsman is verzonden. In deze zaak heeft zich echter geen raadsman gesteld en is er geen raadsman toegevoegd."
2.3.
Bij de stukken bevindt zich voorts het dubbel van de dagvaarding in hoger beroep alsmede de oproeping van de verdachte voor de nadere terechtzitting in hoger beroep. Noch uit daarop gestelde mededelingen noch uit enig ander aan de Hoge Raad gezonden stuk kan blijken dat een afschrift van die dagvaarding onderscheidenlijk oproeping aan een raadsman van de verdachte is gezonden.
2.4.
De bestreden uitspraak is bij verstek gewezen. Art. 38, eerste lid, Sv bepaalt dat de verdachte te allen tijde bevoegd is een of meer raadslieden te kiezen. Behoudens in het geval van voortijdige beëindiging van diens werkzaamheid, geldt de keuze van een raadsman - evenals ingevolge art. 43, eerste lid, (oud) Sv de toevoeging van een raadsman - voor de gehele aanleg waarin zij heeft plaatsgehad. Die aanleg is beëindigd als de desbetreffende uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan of als daartegen een gewoon rechtsmiddel is ingesteld. Ingevolge art. 39, eerste lid, (oud) Sv geeft de gekozen raadsman van zijn optreden als zodanig, wanneer de officier van justitie reeds in de zaak betrokken is, schriftelijk kennis aan de griffier of, als dat nog niet het geval is, aan de betrokken hulpofficier.
De regeling van art. 39 (oud) Sv moet worden beschouwd als een ordemaatregel en een schriftelijke kennisgeving vormt geen noodzakelijke voorwaarde om als raadsman te kunnen optreden. Indien uit enig in het dossier aanwezig stuk aan de rechter of de andere justitiële autoriteiten kan blijken dat de verdachte voor de desbetreffende aanleg voorzien is van rechtsbijstand door een raadsman, dan behoort deze raadsman als zodanig te worden erkend (vgl. HR 11 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY4303, NJ 2013/30).
2.5.
Het kennelijke oordeel van het Hof dat uit het hiervoor onder 2.2 sub (i) genoemde stuk niet kan blijken dat de verdachte zich in hoger beroep van rechtsbijstand door G. Szegedi had voorzien en het voorschrift van art. 51 (oud) Sv in het onderhavige geval niet van toepassing is, geeft, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ofwel blijk van een onjuiste rechtsopvatting ofwel is niet begrijpelijk.
2.6.
Het middel is gegrond.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 juni 2017.