Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instantie
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
4.Beslissing
9 juni 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juni 2017 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep. De verzoeker, die in cassatie ging tegen een beschikking van de rechtbank Overijssel, had zijn cassatierekest ingediend zonder de vereiste handtekening van een advocaat bij de Hoge Raad. De Hoge Raad verwijst naar de eerdere beschikking van de rechtbank van 23 november 2016, waartegen het cassatieberoep was ingesteld. De Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de verzoeker in zijn cassatieberoep. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de ingediende brief van de verzoeker niet voldeed aan de eisen van artikel 426a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, omdat deze niet was ondertekend door een advocaat. De verzoeker had de mogelijkheid om het verzuim te herstellen door de brief opnieuw in te dienen, maar heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Hierdoor heeft de Hoge Raad de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn cassatieberoep.