Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Den Haagvan 23 februari 2017, nr. SGR 16/9675 V, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank van 26 januari 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juni 2017 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag. De Rechtbank had op 23 februari 2017 uitspraak gedaan in een verzet tegen een eerdere beslissing van 26 januari 2017. Belanghebbende, die in deze procedure optrad tegen het dagelijks bestuur van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, heeft een aantal klachten ingediend tegen de uitspraak van de Rechtbank. De Hoge Raad heeft deze klachten beoordeeld en geconcludeerd dat ze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft ook geoordeeld dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van de Rechtbank in stand blijft.