In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juni 2017 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het hof van 29 november 2016, nr. 15/00597, die op zijn beurt weer voortvloeide uit een uitspraak van de Rechtbank Overijssel (nr. Awb 14/2408). De zaak betreft de waardering van onroerende zaken en de daarop gebaseerde aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Zwolle voor het jaar 2014, specifiek met betrekking tot de onroerende zaak gelegen aan [a-straat 1] te [Z].
Belanghebbende heeft twee middelen voorgesteld in het cassatieberoep. Het dagelijks bestuur van het gemeenschappelijk belastingkantoor Lococensus-Tricijn heeft een verweerschrift ingediend, waarop belanghebbende een conclusie van repliek heeft gegeven. Het dagelijks bestuur heeft vervolgens een conclusie van dupliek ingediend. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij werd gesteld dat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft ook de proceskosten beoordeeld en geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en is een belangrijke bevestiging van de eerdere uitspraken in de lagere rechtscolleges.