Uitspraak
beiden wonende te [woonplaats],
zetelende te 's-Gravenhage,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
4.Beslissing
9 juni 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juni 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belastingplichtigen tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Financiën, Directoraat-Generaal Belastingdienst. De zaak betreft een vordering van de Belastingdienst tot het verstrekken van inlichtingen over een buitenlandse bankrekening, specifiek een rekening in Luxemburg. De belastingplichtigen, vertegenwoordigd door hun advocaten, hebben beroep in cassatie ingesteld tegen een eerder arrest van het gerechtshof Den Haag, dat op 23 juni 2015 was gewezen. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de klachten van de belastingplichtigen niet gegrond verklaard en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie konden leiden. Dit was in overeenstemming met artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat de Hoge Raad niet verplicht is om nadere motivering te geven als de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de belastingplichtigen veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 848,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.