ECLI:NL:HR:2017:1042

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 juni 2017
Publicatiedatum
8 juni 2017
Zaaknummer
15/05287
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over vordering tot verstrekking van inlichtingen door de Belastingdienst met betrekking tot buitenlandse bankrekening

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juni 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belastingplichtigen tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Financiën, Directoraat-Generaal Belastingdienst. De zaak betreft een vordering van de Belastingdienst tot het verstrekken van inlichtingen over een buitenlandse bankrekening, specifiek een rekening in Luxemburg. De belastingplichtigen, vertegenwoordigd door hun advocaten, hebben beroep in cassatie ingesteld tegen een eerder arrest van het gerechtshof Den Haag, dat op 23 juni 2015 was gewezen. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de klachten van de belastingplichtigen niet gegrond verklaard en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie konden leiden. Dit was in overeenstemming met artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat de Hoge Raad niet verplicht is om nadere motivering te geven als de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de belastingplichtigen veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 848,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

Uitspraak

9 juni 2017
Eerste Kamer
15/05287
LZ/AR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [eiser 1],
2. [eiseres 2],
beiden wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. A.J.F. Gonesh, thans mr. J.H. van Gelderen,
t e g e n
de STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Financiën, Directoraat-Generaal Belastingdienst),
zetelende te 's-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. J.W.H. van Wijk.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de belastingplichtigen en de Staat.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak C/10/435063/KG ZA 13-1069 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van 19 november 2013;
b. het arrest in de zaak 200.148.645/01 van het gerechtshof Den Haag van 23 juni 2015.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof hebben de belastingplichtigen beroep in cassatie ingesteld.
De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staat heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor de Staat mede door mr. C.M. Bergman. De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt de belastingplichtigen in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Staat begroot op € 848,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders, G. de Groot en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
9 juni 2017.