In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juni 2017 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Gelderland. De Rechtbank had op 27 oktober 2016 uitspraak gedaan in verschillende zaken met betrekking tot aanslagen in de inkomstenbelasting en de Zorgverzekeringswet. Belanghebbende had verzet aangetekend tegen deze uitspraak, waarop de Rechtbank zijn beslissing had genomen.
Belanghebbende heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld, waarbij een aantal klachten zijn aangevoerd. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten geen nadere motivering behoeven, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is gewezen door vice-president R.J. Koopman als voorzitter, samen met de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, en is in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2017.