ECLI:NL:HR:2017:102

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 januari 2017
Publicatiedatum
26 januari 2017
Zaaknummer
16/03887
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en vermogensbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 januari 2017 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2003 tot en met 2007, alsook een navorderingsaanslag vermogensbelasting voor het jaar 1997. De belanghebbende had eerder hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, die op 5 november 2013 had geoordeeld over de opgelegde navorderingsaanslagen en de daarbij behorende boetebeschikkingen en heffingsrente. De Hoge Raad heeft de middelen van belanghebbende beoordeeld, maar deze konden niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad oordeelde dat er geen noodzaak was voor nadere motivering, aangezien de middelen niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft bovendien geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond.

Uitspraak

27 januari 2017
Nr. 16/03887
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 23 juni 2016, nrs. 13/00701 tot en met 13/00704, 13/00708, 13/00761 en 13/00762, op het hoger beroep van belanghebbende en het incidentele hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 5 november 2013, nrs. AWB 13/433 tot en met 13/436 en 13/590, betreffende de aan belanghebbende over de jaren 2003 tot en met 2007 opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV), de daarbij gegeven boetebeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente en op het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de Rechtbank van 5 november 2013, nrs. AWB 13/1828 en 13/1829, betreffende de aan belanghebbende over het jaar 1996 opgelegde navorderingsaanslag in de IB/PVV, de over het jaar 1997 opgelegde navorderingsaanslag vermogensbelasting, de daarbij gegeven beschikkingen inzake een verhoging en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij twee middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2017.