ECLI:NL:HR:2017:101

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 januari 2017
Publicatiedatum
26 januari 2017
Zaaknummer
16/03881
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en vermogensbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 januari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft een beroep in cassatie van de belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof van 23 juni 2016, waarin het hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland werd behandeld. De Rechtbank had zich eerder gebogen over de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 1999 tot en met 2005, alsook over de navorderingsaanslag vermogensbelasting voor het jaar 2000 en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente.

De belanghebbende heeft in cassatie twee middelen voorgesteld, maar de Hoge Raad oordeelde dat deze middelen niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad stelde vast dat er geen noodzaak was voor nadere motivering, aangezien de middelen niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de eerdere uitspraken van de lagere rechters in stand liet.

Daarnaast oordeelde de Hoge Raad dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing van de Hoge Raad was dat het beroep in cassatie ongegrond werd verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam werd bevestigd.

Uitspraak

27 januari 2017
Nr. 16/03881
Arres
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 23 juni 2016, nrs. 14/00079 tot en met 14/00086, op het hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nrs. AWB 13/1840 tot en met AWB 13/1847) betreffende de aan belanghebbende over de jaren 1999 tot en met 2005 opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de over het jaar 2000 opgelegde navorderingsaanslag vermogensbelasting en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij twee middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2017.