Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
24 mei 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 23 december 2014, waarbij de verdachte in hoger beroep was veroordeeld. De verdachte, geboren in 1993, heeft het cassatieberoep ingesteld via zijn advocaat J. IJdis. De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft op 24 mei 2016 uitspraak gedaan en het beroep verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat er in het hoger beroep geen verweer was gevoerd dat strekte tot bewijsuitsluiting op basis van artikel 359a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Het oordeel van het Hof dat de staandehouding van de verdachte niet onrechtmatig was, werd door de Hoge Raad niet als onjuist of onbegrijpelijk beschouwd. De Hoge Raad concludeerde dat de middelen van cassatie niet tot cassatie konden leiden en dat er geen nadere motivering nodig was, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.