Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
24 mei 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, dat op 23 december 2014 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1992, heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak van het hof, waarbij de staandehouding door de politie niet als onrechtmatig werd aangemerkt. De advocaat van de verdachte, V.A. Groeneveld, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De Advocaat-Generaal, F.W. Bleichrodt, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft op 24 mei 2016 geoordeeld dat de middelen niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), wat inhoudt dat er geen nadere motivering nodig is, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de beslissing van het Gerechtshof Amsterdam in stand blijft.
De uitspraak is gedaan door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, samen met de raadsheren J. de Hullu en M.J. Borgers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. De zaak heeft belangrijke implicaties voor de beoordeling van de rechtmatigheid van staandehoudingen en de toepassing van bewijsuitsluiting in het strafrecht.